In deze zaak heeft eiser op 31 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij zijn referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 11 oktober 2023 is ingewilligd, waardoor het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer ontvankelijk is. Eiser heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om te reageren op het alsnog genomen besluit van verweerder. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de aanvraag van eiser is ingewilligd, er geen procesbelang meer is voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, welke kosten zijn vastgesteld op € 453,50. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft in haar beslissing het beroep niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2025 door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.A. Sewratan, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.