ECLI:NL:RBDHA:2025:8620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser was op 6 december 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van een eerder onderzoek op 12 februari 2025. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Angola is, omdat hij al negen maanden in bewaring zit zonder dat de Angolese autoriteiten een laissez-passer hebben afgegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie niet is veranderd sinds de eerdere uitspraak van 18 februari 2025 en dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van eiser tegen die van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende gronden zijn om de maatregel van bewaring te beëindigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2024 heeft verweerder aan eiser, met ingang van 6 december
2024, de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 25 april 2024 door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep, alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en de verslagen van 14 vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 mei 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 februari 2025 (in de zaak NL25.5479) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 12 februari 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het sluiten van dat onderzoek op 12 februari 2025.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Angola ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat hij - met een onderbreking van vier dagen - inmiddels negen maanden in bewaring zit, terwijl de Angolese autoriteiten in die periode geen laissez-passer (lp) hebben afgegeven. Aangezien de nationaliteit van eiser wel is bevestigd, is er ook geen zicht op de afgifte van een lp.
3. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 18 februari 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 van deze uitspraak. De situatie is ongewijzigd met de enkele aanvulling dat verweerder voor het laatst op 10 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Angolese autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Ook is het tijdsverloop sinds de uitspraak van 18 februari 2025 niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. De stelling van eiser dat de negen maanden vreemdelingenbewaring niet heeft geleid tot de afgifte van een lp, maakt dit niet anders. Bovendien merkt de rechtbank op dat eiser vanaf 6 december 2024 in bewaring is gesteld en dat hij thans niet negen, maar zes maanden in vreemdelingenbewaring zit. Dat de nationaliteit van eiser is bevestigd, zoals blijkt uit de voortgangsrapportage en het verslag van het vertrekgesprek van 27 februari 2025, ziet de rechtbank juist als reden om aan te nemen dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vooralsnog tijd moet worden gegund om het antwoord van de Angolese autoriteiten af te wachten. Er zijn ook geen aanknopingspunten dat het lp-traject op niets zal uitlopen en er geen lp voor eiser zal worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat van bijzondere inspanningen van verweerder geen sprake is, terwijl eiser inmiddels gedurende een lange periode in bewaring zit.
5. Uit de voortgangsrapportage van 22 april 2025 blijkt dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 27 februari 2025, 1 april 2025 en 17 april 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder de Algerijnse autoriteiten op 27 februari 2025, 20 maart 2025 en 10 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat de verrichte uitzettingshandelingen, gelet op het tijdsverloop, te minimaal zouden zijn. Ook zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die dat anders maken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het laten voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend voor eiser?
6. Eiser betoogt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Er zijn geen zwaarwegende gronden om eiser langer in vreemdelingenbewaring te houden, en nu de redelijke termijn voor het verkrijgen van een lp is verstreken, dienen de belangen van eiser zwaarder te wegen dan die van verweerder. Eiser wordt verweten onvoldoende mee te werken aan zijn uitzetting. Dit is echter onvoldoende om de maatregel van bewaring te laten voortduren.
7. De rechtbank vat deze beroepsgrond zo op dat eiser betoogt dat het voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is voor hem. Eiser is met ingang van 6 december 2024 in bewaring gesteld. Het onderzoek in de onderhavige zaak is op 2 mei 2025 gesloten. De inbewaringstelling duurde op dat moment dus nog geen zes maanden. Verweerder was dan ook niet gehouden om een verzwaarde belangenafweging te maken. Eiser heeft verder, op het tijdsverloop na, geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de inbewaringstelling onevenredig bezwarend is voor hem. Tot slot slaagt ook deze beroepsgrond niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [1]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.