ECLI:NL:RBDHA:2025:862
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen en de intrekking van een eerder verleende verblijfsvergunning beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 18 juli 2023 de aanvraag van eiser afgewezen en de eerder verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft zijn standpunt gehandhaafd in een besluit van 14 juni 2024. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister bevoegd was om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze intrekking met terugwerkende kracht plaatsvond en dat er een belangenafweging had moeten plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat de minister beoordelingsruimte heeft bij de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en dat de intrekking op goede gronden is gebeurd. Eiser heeft niet onderbouwd dat de beleidsregel onjuist is toegepast.
Daarnaast wordt de afwijzing van de aanvraag om het verblijfsdoel te wijzigen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met het doel 'humanitair niet-tijdelijk'. De rechtbank wijst erop dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet vrijgesteld diende te worden van dit vereiste. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet op grond van artikel 8 van het EVRM afziet van de afwijzing van de aanvraag van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.