ECLI:NL:RBDHA:2025:8613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met informatieplicht en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Pattiata, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 22 april 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de informatiefolder in de Arabische taal die aan hem zou zijn uitgereikt, niet in het dossier aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de folder inderdaad niet in het dossier zat en dat de minister niet aan de informatieplicht heeft voldaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze schending niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. Eiser was voldoende geïnformeerd over de gronden van zijn inbewaringstelling, mede door de aanwezigheid van een tolk en de toevoeging van een advocaat. Eiser voerde ook aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom dit niet mogelijk was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt allereerst dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Hoewel in de maatregel van bewaring is aangekruist dat aan eiser een informatiefolder in de Arabische taal is uitgereikt, bevindt deze folder zich niet in het dossier. Ook is er geen Nederlandse vertaling van de folder in het dossier opgenomen. Er kan daarom niet worden geverifieerd of de informatiefolder voldoet aan de eisen zoals neergelegd in artikel 5.3 van het Vb. Volgens eiser dient dit te leiden tot een belangenafweging die in zijn voordeel uitvalt.
2. De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat de informatiefolder in de Arabische taal die aan eiser zou zijn uitgereikt, zich niet in het dossier bevindt. Verweerder is de gelegenheid geboden de informatiefolder alsnog aan het dossier toe te voegen. Dit is niet gelukt. Er kan dan ook worden vastgesteld dat de informatiefolder niet aan eiser is uitgereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb. Dit leidt echter pas tot onrechtmatigheid van de bewaring als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [1] Dat betekent dat de rechtbank een belangenafweging moet maken. Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Eiser is niet benadeeld door de schending van de informatieplicht, omdat met eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling (met de hulp van een tolk) is besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover is geïnformeerd. Daarnaast is hem medegedeeld dat hij kosteloos beroep kon instellen en is aan eiser een advocaat toegevoegd die al na twee dagen namens hem beroep heeft ingesteld. Daar staat tegenover dat - zoals verweerder terecht stelt - uit de niet betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd een onttrekkingsrisico volgt, zodat verweerder er belang bij heeft eiser in bewaring te stellen.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij niet volstaat met een lichter middel?
3. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat het beroep tegen het besluit van 4 april 2025, waarbij de asielaanvraag van 26 februari 2025 niet-ontvankelijk is verklaard, op 25 juni 2025 op zitting zal worden behandeld en een goede kans van slagen heeft. Eiser had om die reden in een asielzoekerscentrum geplaatst moeten worden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De rechtbank wijst daarbij (wederom) op de niet-betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. De enkele stelling van eiser dat hij denkt dat het beroep tegen het besluit van 4 april 2024 een goede kans van slagen heeft, maakt niet dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Verweerder heeft dan ook geen reden hoeven zien om eiser in een asielzoekerscentrum te plaatsen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, r.o. 9.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.