In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Pattiata, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 22 april 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de informatiefolder in de Arabische taal die aan hem zou zijn uitgereikt, niet in het dossier aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de folder inderdaad niet in het dossier zat en dat de minister niet aan de informatieplicht heeft voldaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze schending niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. Eiser was voldoende geïnformeerd over de gronden van zijn inbewaringstelling, mede door de aanwezigheid van een tolk en de toevoeging van een advocaat. Eiser voerde ook aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom dit niet mogelijk was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.