ECLI:NL:RBDHA:2025:8610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Syrische nationaliteit, betwistte de gronden voor zijn bewaring, die onder andere betrekking hadden op zijn weigering om mee te werken aan zijn overdracht naar Kroatië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het feit dat eiser zich zonder noodzaak had ontdaan van zijn identiteitsdocumenten en dat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de maatregel in het licht van de Dublinverordening, waarbij eiser eerder al was overgedragen aan Kroatië maar steeds weer naar Nederland was teruggekeerd. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de overdracht niet zal plaatsvinden, en dat een lichter middel niet volstaat om de uitvoering van de vertrekplicht te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. Bij besluit van 24 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Hij is ter zitting in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Er is immers op 5 maart 2025 een claimakkoord ontvangen van de Kroatische autoriteiten.
Gronden
6. Ingevolge artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een Dublinclaimant, vanwege een significant risico op onderduiken, in bewaring worden gesteld als er sprake is van twee gronden uit de limitatieve opsomming, waarvan tenminste één zware grond.
6.1.
Eiser heeft de zware gronden 3f en 3k betwist en zich voor de overige gronden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Over de grond 3f voert hij aan dat in het besluit weliswaar een motivering voor deze grond wordt gegeven, maar dat de grond zelf niet expliciet wordt benoemd. Over grond 3k voert hij aan dat eiser al twee keer zijn medewerking heeft verleend aan de overdracht naar Kroatië. Dat hij daarna direct weer naar Nederland is teruggekeerd doet daar niet aan af.
6.2.
Het verweer tegen grond 3f mist feitelijke grondslag. In de maatregel van bewaring staan op pagina 1 de zware en lichte gronden benoemd, waarbij ook expliciet de grond wordt vermeld “dat de vreemdeling zich zonder noodzaak heeft ontdaan van de reis- of identiteitsdocumenten” (grond 3f). Vervolgens volgt de - niet bestreden - onderbouwing van de grond op pagina 4 van de maatregel. Met betrekking tot de grond 3k stelt de rechtbank vast dat eiser bij herhaling heeft aangegeven niet naar Kroatië te willen en niet te zullen meewerken aan zijn vertrek. Dat hij volhardt in die opstelling blijkt bovendien uit het feit dat hij na eerdere overdrachten weer is teruggekeerd naar Nederland. Die eerdere overdrachten zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank geen indicatie dat hij vrijwillig zal meewerken aan zijn overdracht.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden 3a, 3f, 3k, 4c en 4d terecht door de minister aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en vormen ook voldoende onderbouwing voor het standpunt van de minister dat er een significant risico op onderduiken bestaat en dat eiser de voorbereiding van de Dublinoverdracht ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Dat blijkt in het bijzonder uit de omstandigheid dat eiser al tweemaal eerder is overgedragen aan Kroatië en direct weer is teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft ook geen persoonlijke of medische omstandigheden aangevoerd die nopen tot toepassing van een lichter middel.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. Op 31 maart 2025 is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen vanwege de verantwoordelijkheid van Kroatië. Dit is tevens een overdrachtsbesluit. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is op 7 mei 2025 door de rechtbank ongegrond verklaard en de gevraagde voorlopige voorziening is afgewezen, zodat eiser nu kan worden overgedragen.
9. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt, de minister voortvarend aan de overdracht werkt en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat gedurende de inbewaringstelling reeds duidelijk was dat overdracht uiteindelijk niet zou plaatsvinden, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.