In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 mei 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, betoogd dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. Eiser had herhaaldelijk aangegeven een advocaat te willen hebben tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar dit recht was niet gerespecteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet adequaat was geïnformeerd over zijn recht op bijstand van een raadsman en dat de afwezigheid van een advocaat tijdens het gehoor een ernstig gebrek vormde. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van eiser vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 1.130,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.814,- aan eiser.