ECLI:NL:RBDHA:2025:856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
11370031 EJ VERZ 24-83835 en 11371971 EJ VERZ 24-83841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek om billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft [naam 1] een verzoek ingediend bij de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen na een ontslag op staande voet door [bedrijfsnaam] B.V. op 24 augustus 2024. [naam 1] stelt dat het ontslag onterecht was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag zou zijn. Hij heeft primair verzocht om de arbeidsovereenkomst te herstellen en om een billijke vergoeding van € 118.119,03, een transitievergoeding van € 28.484,21 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.128,15. [bedrijfsnaam] B.V. heeft het ontslag verdedigd door te stellen dat [naam 1] zich op 23 augustus 2024 ernstig heeft misdragen, wat een dringende reden voor ontslag opleverde. De kantonrechter heeft op 9 januari 2025 geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er onvoldoende bewijs was voor de dringende reden. De arbeidsovereenkomst is hersteld en [bedrijfsnaam] B.V. is veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Daarnaast is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2025 ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij [naam 1] recht heeft op een transitievergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
SM/C
Zaaknummers: 11370031 EJ VERZ 24-83835 en 11371971 EJ VERZ 24-83841
Datum: 9 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. E.E.M. Kapel,
tegen
de besloten vennootschap Technisch Bureau [naam 2] B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam] B.V.,
gemachtigde: mr. M.J.W. Hoek.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

1.1.
[naam 1] heeft primair een verzoek gedaan om ten laste van [bedrijfsnaam] B.V. een billijke vergoeding toe te kennen. [naam 1] heeft subsidiair een verzoek gedaan om het door [bedrijfsnaam] B.V. gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en de arbeidsovereenkomst te herstellen en om [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen het overeengekomen salaris per 24 augustus 2024 te betalen.
1.2.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft een verweerschrift ingediend en een verzoek gedaan om [naam 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.836,03 aan schadevergoeding, aangezien [naam 1] [bedrijfsnaam] B.V. een dringende reden heeft gegeven om hem te ontslaan. Voorts heeft [bedrijfsnaam] B.V. een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
1.3.
Op 5 december 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Door partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd, welke aan het procesdossier zijn gevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De procedure is aangehouden in afwachting van het beproeven van een minnelijke regeling. Bij e-mail van 13 december 2024 is namens [naam 1] bericht dat een minnelijke regeling niet is bereikt. De beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

2.1.
[naam 1] , geboren op [geboortedatum] 1960, is op 1 december 1999 in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] B.V. De laatste functie die [naam 1] vervulde, is die van bankwerker, met een salaris van € 2.843,06 bruto, te vermeerderen met een toeslag werktijdvermindering van € 355,38 en 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 24 augustus 2024 is [naam 1] door [bedrijfsnaam] B.V. op staande voet ontslagen. Per brief van 24 augustus 2024 heeft [bedrijfsnaam] B.V. het volgende aan [naam 1] bericht:
“Met deze brief bevestig ik u dat u met onmiddellijke ingang op staande voet wordt ontslagen. De dringende reden voor dit ontslag is als volgt:
Op 23 augustus 2024 heeft u zich tijdens uw werkzaamheden ernstig misdragen door het verbaal bedreigen en bejegenen van de directeur/eigenaar van het bedrijf, de heer [naam 2] . Dit gedrag is onacceptabel en brengt een ernstige vertrouwensbreuk teweeg in de arbeidsrelatie, waardoor voortzetting van uw dienstverband onmogelijk is geworden.
Daarnaast heeft uw gedrag geleid tot een situatie waarin andere werknemers zich niet meer veilig achten op de werkvloer. Meerdere collega’s hebben aangegeven zich geïntimideerd te voelen door uw gedrag, wat de werksfeer en de veiligheid binnen ons bedrijf ernstig ondermijnt.
Ik wil u er tevens aan herinneren dat u eerder al 3 officiële waarschuwingen heeft ontvangen vanwege soortgelijke incidenten, zoals ongeoorloofd gedrag en het verlaten van de werkplek zonder toestemming, wat u ook op 23 augustus weer heeft gedaan. Deze waarschuwingen hebben helaas niet geleid tot verbetering van uw gedrag.
Gezien de ernst van uw handelen op 23 augustus 2024, de herhaalde misdragingen, en de negatieve impact die dit heeft op de veiligheid en het welzijn van uw collega’s, zijn wij van mening dat er sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. (…)”
2.3.
Het UWV heeft aan [naam 1] bericht dat op 26 augustus 2024 is aangegeven dat hij vanaf 30 juli 2023 ziek is.
2.4.
In het arbeidsdeskundig rapport van 14 augustus 2024 is opgenomen dat [naam 1] geacht wordt arbeidsgeschikt te zijn voor eigen werk.
2.5.
[naam 1] heeft zich op 29 augustus 2024 bij het UWV ziekgemeld.

3.Het verzoek

3.1.
[naam 1] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om
primair:
I. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 24 augustus 2024 in strijd met artikel 7:671 BW is opgezegd;
II. aan [naam 1] toe te kennen een billijke vergoeding in de zin van artikel 7:681 lid 1 sub a BW ten laste van [bedrijfsnaam] B.V. en de hoogte van de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 118.119,03 als compensatie voor de in het verzoekschrift genoemde omstandigheden;
III. aan [naam 1] een transitievergoeding toe te kennen ter hoogte van € 28.484,21;
IV. aan [naam 1] ten laste van [bedrijfsnaam] B.V. een bedrag toe te kennen ter hoogte van € 14.128,15 wegens onregelmatige opzegging;
V. [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.382,31;
subsidiair:
VI. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 24 augustus 2024 in strijd met artikel 7:761 BW is opgezegd;
VII. de opzegging te vernietigen en de arbeidsovereenkomst te herstellen;
VIII. [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen tot betaling van het overeengekomen salaris ter hoogte van € 2.843,06 bruto vermeerderd met de toeslag werktijdvermindering ter hoogte van € 355,38 bruto en nog te vermeerderen met 8% opbouw vakantietoeslag met terugwerkende kracht per 24 augustus 2024 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen;
IX. [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 720,43;
primair en subsidiair:
X. [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde vergoedingen vanaf de datum ontslag tot het moment dat deze volledig zijn voldaan, alsmede de wettelijke verhoging op basis van artikel 7:625 BW, vermeerderd met de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
XI. [bedrijfsnaam] B.V. te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[naam 1] heeft primair een verzoek gedaan om op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten laste van [bedrijfsnaam] B.V. een billijke vergoeding toe te kennen van € 118.119,03. Volgens [naam 1] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dit ontslag niet onverwijld is gegeven, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. In dat kader heeft [naam 1] het volgende aangevoerd.
3.3.
[naam 1] is op 24 augustus 2024 onterecht op staande voet ontslagen wegens het verbaal bedreigen en bejegenen van de eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V. Op 29 juli 2023 is [naam 1] voor het eerst opgenomen in het ziekenhuis in verband met een hartaanval. Sinds 31 juli 2023 is [naam 1] ziekgemeld. In het plan van aanpak van de bedrijfsarts van 14 oktober 2023 is opgenomen dat er geen benutbare mogelijkheden zijn voor [naam 1] . In het bijgestelde plan van aanpak van 30 januari 2024 wordt [naam 1] geacht inzetbaar te zijn voor zijn eigen werkzaamheden. Tijdens een spreekuur op 3 april 2024 acht de bedrijfsarts dat de klachten en beperkingen van [naam 1] zijn toegenomen en dat hij niet inzetbaar is voor zijn eigen werk. Het plan van aanpak is hierop bijgesteld. Op 14 augustus 2024 wordt [naam 1] door de arbeidsdeskundige volledig inzetbaar geacht voor zijn eigen werkzaamheden. Diezelfde dag heeft er een gesprek plaatsgevonden met [naam 1] , [bedrijfsnaam] B.V. en de arbeidsdeskundige en is [naam 1] – ondanks dat hij zich niet konden vinden in het advies – volledig aan het werk gegaan. Op 23 augustus 2024 vroeg de eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V. (hierna te noemen: [bedrijfsnaam] ) hoe het met [naam 1] ging, waarop [naam 1] wederom uitlegde dat de werkomstandigheden voor hem als hartpatiënt niet goed waren. [bedrijfsnaam] gaf voor de zoveelste keer aan dat [naam 1] niets mankeerde, waarbij de emoties bij [naam 1] hoog opliepen tijdens het gesprek met hem en [bedrijfsnaam] . Een collega onderbrak het gesprek, waarop [naam 1] is weggelopen en verder aan het werk is gegaan. De maandag erop op de 26ste verscheen [naam 1] op werk, waarop hij werd aangesproken door de dochter van [bedrijfsnaam] die hem aangaf dat hij een brief had ontvangen waarbij hem is medegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. Deze brief heeft [naam 1] niet bereikt en [naam 1] is vervolgens naar huis gegaan. Van de ontslagbrief gedateerd op 24 augustus 2024, heeft [naam 1] pas op 26 augustus 2024 kennisgenomen. Er is geen sprake van een dringende reden tot ontslag en er is geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [naam 1] . [naam 1] is een 64-jarige man met medische beperkingen en bijna 25 jaar in dienst bij [bedrijfsnaam] B.V. Daarnaast wordt bij het ontslag verwezen naar een officiële waarschuwing uit 2018. Hoor- en wederhoor is niet toegepast, [naam 1] is na het incident niet naar huis gestuurd en het ontslag is niet onverwijld gegeven, nu de ontslagbrief [naam 1] pas op 26 augustus 2024 heeft bereikt. Het gegeven ontslag op staande voet voldoet niet aan de wettelijke vereisten, zodat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Primair berust [naam 1] in het gegeven ontslag, maar maakt hij aanspraak op een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Bij de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding is [naam 1] uitgegaan van zijn gemiste inkomsten tot zijn aow-gerechtigde leeftijd, een bedrag ter hoogte van € 109.738,47, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% en gemiste pensioenpremie. Volgens [naam 1] is [bedrijfsnaam] B.V. op grond van artikel 7:672 lid 11 BW een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn, te weten € 14.128,15. [naam 1] stelt verder dat [bedrijfsnaam] B.V. op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd is van € 28.484,21.
Indien de verzochte vergoedingen niet volledig worden toegekend, verzoekt [naam 1] subsidiair om vernietiging van het onterecht gegeven ontslag op staande voet en herstel van de arbeidsovereenkomst.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[bedrijfsnaam] B.V. verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat er diverse incidenten in het verleden hebben plaatsgevonden, wat ertoe heeft geleid dat er vier officiële waarschuwingen aan [naam 1] zijn gegeven wegens zijn taalgebruik en gedrag jegens collega’s. Dit gedrag herhaalde zich in december 2023 en op 9 augustus 2024 waarbij Vuik wederom grof taalgebruik gebruikte, maar nu tegen de verzuimcoördinator en arbeidsdeskundige. Op 23 augustus 2024 vond er wederom een incident plaats wat heeft geleid tot het ontslag op staande voet, welk ontslag schriftelijk per brief van 24 augustus 2024 is medegedeeld. Tijdens het incident op 23 augustus 2024 heeft [naam 1] de eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V. verbaal bedreigd en zich ernstig misdragen, wat ertoe heeft geleid dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk wat met zich meebrengt dat voortzetting van het dienstverband onmogelijk is geworden. Het gedrag van [naam 1] heeft geleid tot een werksituatie waarbij meerdere collega’s zich geïntimideerd en onveilig voelden bij [naam 1] . Het voorgaande leidt ertoe dat [naam 1] een dringende reden voor een ontslag op staande voet heeft gegeven, het gegeven ontslag in stand dient te blijven en de overige verzoeken van [naam 1] dienen te worden afgewezen. Nu [naam 1] [bedrijfsnaam] B.V. door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, is hij op grond van artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 sub a BW een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de periode 24 augustus 2024 tot 30 september 2024, inclusief 8% vakantietoeslag. [bedrijfsnaam] B.V. verzoekt dan ook om [naam 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.836,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.
4.2.
In de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek wordt door [bedrijfsnaam] B.V., indien het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de e-grond, subsidiair op de g- grond en meer subsidiair op de h-grond en meer subsidiair op i-grond. Uit het verweer volgt dat [naam 1] verwijtbaar heeft gehandeld en dit handelen een reden oplevert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Indien het verwijtbaar handelen onvoldoende komt vast te staan, is er in ieder geval sprake van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding dat van [bedrijfsnaam] B.V. in redelijkheid niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, zonder toekenning van een transitievergoeding en met veroordeling van [naam 1] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek

5.1.
Indien vast komt te staan dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en de verzochte vergoedingen volledig worden toegekend, berust [naam 1] in het einde van de arbeidsovereenkomst. De vraag die allereerst beantwoord dient te worden is of aan het gegeven ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is moeten alle omstandigheden van het geval, in de onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, zijn privésituatie en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
5.2.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft in haar brief van 24 augustus 2024 als ontslaggronden aangevoerd dat [naam 1] zich op 23 augustus 2024 tijdens zijn werkzaamheden ernstig heeft misdragen door het verbaal bedreigen en bejegenen van eigenaar van het bedrijf. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet op 24 augustus 2024 als een te zware maatregel aangemerkt en overweegt hiertoe het volgende. Ten aanzien van het incident is onvoldoende komen vast te staan wat er is gebeurd, omdat partijen ieder een andere versie van het incident hebben. Vast staat dat [naam 1] zich onbehoorlijk heeft uitgelaten jegens de eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V., maar dat dit onbehoorlijke gedrag kan worden aangemerkt als bedreigend en een dringende reden voor ontslag oplevert is niet komen vast te staan. Bij het incident was een collega aanwezig die verklaarde dat [naam 1] bepaalde scheldwoorden gebruikte jegens [bedrijfsnaam] , waarop de collega aangaf om normaal te doen, waarop [naam 1] rustig werd. De collega verklaarde verder de situatie niet normaal te vinden, maar niet als bedreigend te ervaren. De overige incidenten en waarschuwingen waarnaar [bedrijfsnaam] B.V. verwijst, dateren voor het laatst uit 2018 of zijn eenzijdig vastgelegd, zodat deze niet kunnen worden meegewogen bij het geven van een dringende reden.
Verder speelt mee dat [naam 1] een 64-jarige werknemer betreft, met een dienstverband van bijna 25 jaar bij [bedrijfsnaam] B.V. en kampt met gezondheidsproblemen. Vast staat tussen partijen dat [naam 1] kort voor het incident weer in staat werd geacht zijn werkzaamheden te hervatten, maar tijdens deze procedure weer opnieuw is ziekgemeld.
5.3.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en er op 24 augustus 2024 geen dringende reden voor het ontslag op staande voet voorhanden was. Vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst op 24 augustus 2024 in strijd met artikel 7:671 BW is opgezegd. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals verzocht.
5.4.
Het gaat in deze zaak vervolgens om de vragen of aan [naam 1] moet worden toegekend een billijke vergoeding, een vergoeding van wegens onregelmatige opzegging en een bedrag aan transitievergoeding.
5.5.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd. Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, komt in beginsel een billijke vergoeding aan [naam 1] toe.
5.6.
Door [naam 1] wordt een bedrag van € 118.119,03 bruto aan billijke vergoeding verzocht. Dit bedrag bestaat uit het gemiste inkomen uit dienstverband inclusief 8% vakantietoeslag en pensioenpremie tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd van [naam 1] .
5.7.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187 New Hairstyle) een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de begroting van de billijke vergoeding. De Hoge Raad overweegt dat de begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Tot de mee te wegen omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken.
Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet, en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan ermee rekening worden gehouden dat recht bestaat op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Uitgaande van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte billijke vergoeding niet passend is en overweegt hiertoe het volgende.
5.8.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd en die omstandigheid is haar toe te rekenen. Echter had [bedrijfsnaam] B.V. gelet op het gedrag van [naam 1] op 23 augustus 2024 andere arbeidsrechtelijke maatregelen kunnen treffen, die binnen een afzienbare tijd ook tot het einde van de arbeidsverhouding tussen partijen had kunnen leiden. De kantonrechter acht het dan ook niet aannemelijk dat [naam 1] tot zijn aow-gerechtigde leeftijd in dienst zou blijven bij [bedrijfsnaam] B.V. Indien tevens uit zou zijn gegaan van de ziekteperiode, had er ook voor de aow-gerechtigde leeftijd van [naam 1] een einde gekomen aan de arbeidsverhouding tussen partijen. Bij de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding moet eveneens rekening worden gehouden met de toe te kennen vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding, waardoor de hoogte van de verzochte billijke vergoeding niet zal worden toegewezen.
5.9.
Nu [naam 1] expliciet heeft aangegeven slechts in de opzegging te berusten als zijn verzochte vergoedingen volledig worden toegewezen, dient de kantonrechter het primaire verzoek af te wijzen en zal het subsidiaire verzoek worden toegewezen, inhoudende dat de arbeidsovereenkomst wordt hersteld.
5.10.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [naam 1] recht op loon. De vordering van [naam 1] tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging zullen ook worden toegewezen, omdat [bedrijfsnaam] B.V. te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.
5.11.
Door [naam 1] wordt aanspraak gemaakt op een bedrag van € 720,43 aan buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat [naam 1] deze kosten heeft gemaakt en nu tegen de hoogte geen verweer is gevoerd, zal het verzochte bedrag worden toegewezen zoals gevorderd. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van het verzoekschrift, zijnde 24 oktober 2024.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [bedrijfsnaam] B.V., omdat zij ongelijk krijgt.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat [bedrijfsnaam] B.V. geen aanspraak heeft op een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 en lid 3 BW. Het hierop betrekking hebbende verzoek wordt dan ook afgewezen.
in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.14.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [naam 1] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.15.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.16.
[bedrijfsnaam] B.V. voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [bedrijfsnaam] B.V. in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.17.
Gelet op de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is voldoende komen vast te staan dat de verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord zijn dat zij geen toekomst meer met elkaar zien. Ook [naam 1] heeft aangevoerd liever niet terug te keren naar [bedrijfsnaam] B.V., maar beperkt te worden in zijn keuze door zijn medische situatie. Hoewel [naam 1] met zijn gedragingen heeft bijgedragen aan de ernstige verstoring tussen partijen, acht de kantonrechter zijn gedrag niet als zodanig ernstig verwijtbaar handelen dat dit een reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert.
5.18.
Er is naar het oordeel van de kantonrechter wel sprake van een zodanig duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding dat van [bedrijfsnaam] B.V. in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsverhouding te laten voortduren. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [bedrijfsnaam] B.V. zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 maart 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.19.
[naam 1] verzoekt om een transitievergoeding van € 28.484,21 bruto aan hem te betalen.
Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is, zoals hiervoor is overwogen, niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [naam 1] . Dat betekent dat [bedrijfsnaam] B.V. de transitievergoeding verschuldigd is. De hoogte van de transitievergoeding is door [bedrijfsnaam] B.V. niet betwist zodat zij zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 april 2025.
5.20.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [naam 1] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Zoals hiervoor is overwogen, is de verstoring tussen partijen mede veroorzaakt door de gedragingen van [naam 1] .
5.21.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft [bedrijfsnaam] B.V. geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.22.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 24 augustus 2024 in strijd met artikel 7:671 BW is opgezegd;
6.2.
vernietigt het ontslag op staande voet en herstelt de arbeidsovereenkomst;
6.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. tot betaling aan [naam 1] van € 2.843,06 bruto aan loon, te vermeerderen met de toeslag werktijdvermindering ter hoogte van € 355,38 bruto en te vermeerderen met 8% vakantietoeslag met ingang van 24 augustus 2024 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% over het achterstallige salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente over de maandelijkse vervaldata vanaf 24 augustus 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. tot betaling van een bedrag van € 720,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [naam 1] tot en met vandaag vaststelt op € 1.520,00, te weten:
griffierecht € 706,00,
salaris gemachtigde € 814,00,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw, en vermeerderd met de wettelijke rente, ingaande de vijftiende dag na de datum van betekening en bevel van deze beschikking tot de dag der algehele voldoening;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak van het tegenverzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2025;
6.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam] B.V. tot betaling aan [naam 1] van een bedrag van € 28.484,21 aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2025.