ECLI:NL:RBDHA:2025:8553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening visumaanvraag van een minderjarige Surinaamse verzoeker

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van een visumaanvraag van een twaalfjarige Surinaamse jongen. De verzoeker woont bij zijn oma sinds zijn moeder, die de enige verzorgende ouder is, naar Nederland is verhuisd voor medische behandelingen van zijn jongere broertje. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet langer gescheiden wil leven van zijn moeder en broertje en heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gevraagde voorziening verstrekkend is, maar dat er aan de voorwaarden voor toewijzing is voldaan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat de verzoeker als minderjarig gezinslid recht heeft op het gevraagde visum. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van gezinsleven en de noodzaak voor de verzoeker om bij zijn moeder en broertje te zijn, vooral gezien zijn jonge leeftijd en de langdurige scheiding. De voorzieningenrechter heeft ook rekening gehouden met de medische situatie van de oma, die niet in staat is om de zorg voor de verzoeker op zich te nemen. De voorzieningenrechter heeft de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13064

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.L. Soedamah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mw. F.E. Mahler).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gedurende de bezwaarprocedure gaat over de afwijzing van de visumaanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft de Surinaamse nationaliteit en is twaalf jaar oud. Sinds het vertrek van zijn Surinaamse moeder woont hij bij zijn oma (de moeder van zijn moeder). Zijn moeder en zijn vijfjarige Nederlandse broertje verblijven sinds juni 2024 in Nederland vanwege medisch noodzakelijke behandelingen van zijn broertje. Sinds 2018 is de moeder de enige verzorgende ouder van verzoeker. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen vanwege spoedeisend belang, omdat hij niet langer gescheiden wil leven van zijn moeder en broertje. Daarom heeft hij gevraagd om te beslissen hem te behandelen alsof hij in het bezit is van het gevraagde faciliterend visum.
1.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gevraagde voorlopige voorziening verstrekkend is in die zin, dat toewijzing van dat verzoek feitelijk neerkomt op een beslissing op de aanvraag waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening betekent daarom dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke vergaande beslissing, die het bestek van de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
1.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval aan deze twee voorwaarden is voldaan en wijst daarom het verzoek toe. Dit betekent dat verzoeker moet worden behandeld als ware hij in het bezit van het gevraagde faciliterend visum. De voorzieningenrechter heeft het onder andere van belang geacht dat verzoeker slechts twaalf jaar oud is en inmiddels bijna een jaar gescheiden leeft van zijn moeder en broertje. Dat is een inbreuk op het gezinsleven terwijl verzoeker, zijn moeder en broertje belang hebben bij voortzetting daarvan. Het broertje moet gebruiken kunnen maken van zijn recht om vrij op het grondgebied van de Europese Unie te verblijven, omdat anders aan zijn Unieburgerschap de nuttige werking wordt ontnomen. Hij heeft voor zijn verblijf in Nederland zijn moeder nodig, zoals verweerder ook erkent gezien de inwilliging van haar visumaanvraag. In het verlengde daarvan heeft ook verzoeker als minderjarig gezinslid recht op het gevraagde visum. De voorzieningenrechter vindt steun voor deze conclusie in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 september 2021 [1] . Hierna legt de voorzieningenrechter nader uit hoe zij tot haar oordeel komt.
1.3.
Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Namens verzoeker is er op 3 september 2024 een aanvraag ingediend tot het verstrekken van een faciliterend visum. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 oktober 2024 afgewezen. Verzoeker heeft op 20 november 2024 een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit. Op 19 maart 2025 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening hangende bezwaar te treffen.
2.1.
Verzoeker is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de moeder van verzoeker en de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Welke feiten en omstandigheden betrekt de voorzieningenrechter in haar oordeel?
3. [naam 1] is tot [datum 1] 2018 gehuwd geweest met [naam 2] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. [zoon] , geboren op [datum 2] 2010, is de oudste zoon. Verzoeker, geboren op [datum 3] 2012, is de jongste zoon. Beide zoons hebben de Surinaamse nationaliteit. Na de echtscheiding in 2018 is de oudste zoon met de vader in Afrika gaan wonen. Verzoeker is met de moeder in Suriname blijven wonen en is sinds 2018 door zijn moeder verzorgd. De vader vervult sinds de echtscheiding geen actieve rol in het leven van verzoeker.
3.1.
Op 29 oktober 2019 is [referent] (referent) geboren. Hij is de zoon van [naam 1] en [naam 3] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is de halfbroer van verzoeker. Sinds de geboorte van referent vormen hij, verzoeker en de moeder met zijn drieën het kerngezin.
3.2.
Referent is in maart 2024 slachtoffer geworden van een ernstig bijtincident met honden. Daarbij is hij verspreid over zijn hele lichaam en hoofd ernstig gewond geraakt. Als gevolg van het opgelopen letsel is zijn been geamputeerd en is hij een periode kunstmatig in coma gehouden. Deze eerste medische ingrepen hebben plaatsgevonden in Suriname. Vanwege complicaties en noodzakelijke medische behandeling daarvan is referent samen met de moeder met spoed naar Nederland afgereisd in juni 2024. Referent heeft op basis van zijn Nederlandse nationaliteit Nederland in kunnen reizen. Aan de moeder is een faciliterend visum verstrekt voor de periode 29 mei 2024 tot en met 11 september 2024. Zij is momenteel in afwachting van een beslissing op de door haar ingediende aanvraag om toetsing aan het EU-recht. Referent en de moeder staan momenteel ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de nicht van de moeder. De vader van referent is ook woonachtig in Nederland en staat ingeschreven op een ander adres dan referent en de moeder.
3.3.
Referent heeft sinds juni 2024 meerdere medische behandelingen ondergaan in Nederland. Omstreeks 1 mei 2025 is referent opnieuw geopereerd vanwege pijn aan het geamputeerde been en om het gebruik van een prothese in de toekomst te vergemakkelijken. Door de behandelend arts is aangegeven dat referent in de toekomst opnieuw een operatie aan zijn been zal moeten ondergaan. Daarnaast moet referent een operatie aan zijn hoofd ondergaan, omdat zijn hoofdhuid niet goed geneest. Er spelen op dit moment echter veel dingen in het leven van referent, reden waarom is besloten deze operatie uit te stellen. Referent heeft last van nachtmerries, is heel angstig en ervaart veel spanning door wat hem is overkomen. Daarom is recent traumatherapie ingezet.
3.4.
Omdat het vertrek van referent en de moeder naar Nederland in juni 2024 onverwacht kwam, kon verzoeker niet direct meereizen. Hij is daarom aan de zorg van zijn oma overgedragen, in de veronderstelling dat dit een kortdurende situatie zou zijn. De moeder heeft op 12 juli 2024 en op 3 september 2024 aanvragen tot het verstrekken van een faciliterend visum gedaan voor verzoeker, zodat hij zich kan herenigen met zijn moeder en referent in Nederland. Deze aanvragen zijn onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde reden gedaan als haar eigen aanvraag tot het verstrekken van een faciliterend visum. Beide aanvragen voor verzoeker zijn afgewezen door verweerder.
3.5.
Verzoeker verblijft tot op heden bij de oma. Uit overgelegde medische stukken volgt dat het al in 2024 niet goed ging met de gezondheid van de oma. De overgelegde medische verklaring van 30 april 2025 bevestigt dat zij lijdt aan hypertensie, een chronische aandoening die aanzienlijke gevolgen heeft voor haar algehele gezondheid en haar vermogen om lichamelijke en mentale inspanning te verrichten. In deze verklaring staat ook het medisch advies dat de oma geen intensieve zorgverantwoordelijkheden kan dragen, waaronder de zorg voor verzoeker.
3.6.
Uit de overgelegde medische stukken en de verklaring van de moeder ter zitting volgt dat de geestelijke en lichamelijke gezondheid van verzoeker achteruitgaat. Hij is sterk vermagerd, toont tekenen van emotionele verwaarlozing en mist referent en de moeder enorm. Hij is inmiddels bijna een jaar van hen gescheiden. Er is sinds het vertrek uit Suriname op dagelijkse basis contact tussen verzoeker en de moeder, soms zelfs meermaals per dag. Verzoeker en referent spreken elkaar ook frequent via FaceTime en zoeken steun bij elkaar.
Wat staat er in het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft de aanvraag van 3 september 2024 tot het verstrekken van een faciliterend visum afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Daarnaast heeft verzoeker niet aangetoond dat hij in het bezit is van een toereikende en geldige medische reisverzekering.
4.1.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker wel in het bezit is van een toereikende en geldige medische reisverzekering. Deze afwijzingsgrond is daarom niet langer van toepassing. Verweerder handhaaft het standpunt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond.
Moet verweerder verzoeker behandelen als ware hij in het bezit van een faciliterend visum?
5. Verzoeker voert aan dat zijn verblijfsdoel gelijk is aan het verblijfsdoel van de moeder, te weten afreizen naar Nederland in verband met de medische behandeling van referent. Verzoeker kan aanspraak maken op het afgeleide verblijfsrecht onder artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), net als de moeder. Aan de moeder is wel een visum verstrekt en zij verblijft sinds begin juni 2024 in Nederland, wat haar in een onmogelijke positie heeft geplaatst. Vanwege de noodzakelijke medische behandeling van referent in Nederland is zij feitelijk gedwongen geweest om verzoeker achter te laten in Suriname. Zij heeft een keuze moeten maken tussen verblijf bij haar kind in Nederland en haar kind in Suriname, dat is achtergebleven door de afwijzing van zijn visumaanvraag. Een dergelijke keuze kan niet van haar worden verlangd. Dit heeft ernstige gevolgen voor de uitoefening van het recht op gezinsleven en op de onderlinge afhankelijkheidsrelatie. De broers missen elkaar terwijl ze in deze moeilijke tijd juist steun aan elkaars aanwezigheid zouden hebben. Bovendien levert het gescheiden zijn van verzoeker voor de moeder extra spanning op, terwijl ze al onder grote spanning leeft door de zorgen om en voor haar jongste kind. Verzoeker verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2021. [2] Daar komt bij dat het feit dat verzoeker tijdelijk en uit noodzaak bij de oma verblijft, niet betekent dat hij niet langer afhankelijk is van de moeder en referent. De moeder is sinds 2018 zijn enige verzorgende ouder, heeft het gezag over verzoeker, onderhoudt op dagelijkse basis contact met hem en ondersteunt hem financieel.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het samenstel van omstandigheden, zoals onder 3 opgesomd, maakt dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin aan de voorwaarden voor het kunnen toewijzen van de gevraagde voorziening is voldaan. Verzoeker en de moeder hebben hun visumaanvragen onder vermelding van dezelfde omstandigheden en onderbouwing van het doel en omstandigheden van hun voorgenomen verblijf ingediend. Aan de moeder is een faciliterend visum verstrekt en zij is momenteel in afwachting van een beslissing op de door haar ingediende aanvraag om toetsing aan het EU-recht. Verzoeker is het biologische kind van de moeder, de moeder is de enige verzorgende ouder van verzoeker, ze heeft het gezag over hem en verzoeker, referent en de moeder vormen met zijn drieën een kerngezin. Ook betrekt de voorzieningenrechter de jonge leeftijd van verzoeker van twaalf jaar en de duur van de scheiding. Gelet op deze omstandigheden wordt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in het Informatiebericht 2023/31 Richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van arrest Chavez-Vilchez. Daarmee kan verzoeker een verblijfsaanspraak ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat de beslissing op bezwaar binnen zes weken zal volgen, maakt het voorgaande niet anders. Er zijn immers geen waarborgen dat deze toezegging wordt nagekomen. Bovendien oordeelt de voorzieningenrechter nu dat aan de voorwaarden is voldaan, dus is er geen reden om te wachten op de bestuurlijke heroverweging van verweerder. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter het inmiddels bijna een jaar gescheiden zijn van elkaar onevenredig lang en bezwarend vindt. De voorzieningenrechter betrekt tenslotte nog dat van de oma, gelet op haar medische situatie, niet verwacht kan worden dat zij de zorg voor verzoeker nog langer op zich neemt.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat verzoeker moet worden behandeld als ware hij in het bezit van een faciliterend visum.
6.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van het gevraagde visum;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.