ECLI:NL:RBDHA:2025:8541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Somalische eiseres en de rol van het referentiekader in de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 mei 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Somalische eiseres door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De eiseres, die op 9 juni 2023 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, stelt dat zij ontvoerd, mishandeld en verkracht is door leden van Al-Shabaab. De minister heeft haar aanvraag op 26 maart 2025 afgewezen, waarbij hij de geloofwaardigheid van haar asielrelaas in twijfel trok, met name de problemen die zij met Al-Shabaab zou hebben ondervonden. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om het referentiekader van de eiseres in de besluitvorming te betrekken. Dit referentiekader is essentieel voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd hoe het referentiekader van invloed was op zijn oordeel en dat dit leidt tot een motiveringsgebrek. Hierdoor is het beroep van de eiseres gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister wordt opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15142

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiseres,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om het referentiekader van eiseres kenbaar in de besluitvorming te beschrijven en te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar gehele asielrelaas. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 9 juni 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . De minister heeft met het bestreden besluit van 26 maart 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres is ontvoerd, mishandeld en verkracht door een lid van Al-Shabaab. Op een dag kwamen er drie mannen van Al-Shabaab naar het huis van eiseres. Eén van deze mannen was haar Koranleraar genaamd [naam] . De mannen hebben de broer van eiseres vermoord en eiseres in een auto meegenomen naar een huis. Eiseres is daar negen dagen lang vastgehouden, mishandeld en verkracht door [naam] . Op de tiende dag kon eiseres ontsnappen omdat er militairen langskwamen. Eiseres is met hulp van een onbekende vrouw terug naar haar dorp gekomen. Hier kreeg zij te horen dat haar familie bij de oude baas van haar vader, [naam] , verbleef in Mogadishu. Eiseres is daar ook heengebracht en heeft in totaal 25 dagen bij [naam] in Mogadishu verbleven. [naam] is in deze tijd meermaals telefonisch bedreigd door [naam] , waarbij werd aangegeven dat hij eiseres binnen een maand terug moest brengen naar het dorp en dat ze anders zouden worden vermoord. Eiseres is vervolgens naar Turkije gevlucht met behulp van een smokkelaar. Eiseres vreest bij terugkeer naar Somalië te worden vermoord door [naam] .
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
2. De problemen van eiseres met Al-Shabaab.
4.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De problemen met Al-Shabaab vindt de minister niet geloofwaardig. Eiseres heeft haar verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft daarom verder beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw 2000 is dat volgens de minister niet het geval. De minister werpt eiseres tegen dat zij wisselend heeft verklaard over het moment van de ontvoering, over wie het gesprek aanging met de ontvoerders en over het geblinddoekt worden tijdens de ontvoering. Ook heeft eiseres volgens de minister ongerijmd verklaard over de tijdslengte van haar verblijf in Mogadishu. Verder acht de minister het niet aannemelijk dat eiseres geen problemen heeft ondervonden in Mogadishu en ligt het volgens de minister niet voor de hand dat [naam] in contact is gekomen met [naam] . Ook liggen de gebeurtenissen tijdens het ontsnappen niet voor de hand. De minister concludeert verder dat eiseres niet behoort tot de categorie van alleenstaande vrouwen als bedoeld in paragraaf C2/2.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000). Volgens de minister is eiseres geen vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Ook loopt eiseres bij terugkeer naar Somalië geen reëel risico op ernstige schade. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Heeft de minister het referentiekader van eiseres voldoende in acht genomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de problemen van eiseres met Al-Shabaab?
5. Eiseres voert aan dat haar referentiekader ten onrechte niet duidelijk uiteen is gezet in de besluitvorming. Dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar asielrelaas wel zou hebben getoetst aan het referentiekader is hierdoor niet verifieerbaar. Voor zover (summiere) verklaringen of tegenstrijdigheden aan eiseres worden tegengeworpen, moet alsnog worden beoordeeld of deze verklaringen verschoonbaar zijn in het licht van het referentiekader. Het bestreden besluit houdt op dit punt geen stand.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat er in de besluitvorming wel degelijk kenbaar rekening is gehouden met het referentiekader van eiseres. De minister stelt hierover als volgt in het bestreden besluit: “Het klopt dat er geen duidelijk referentiekader is opgeschreven in het voornemen. Dat u stelt dat er met het beoordelen van de verklaringen geen rekening is gehouden met een referentiekader is echter onjuist. Ik verwijs u hiervoor naar het voornemen waarin wordt geschreven dat u inconsistent verklaart over basale informatie zoals het dagdeel waarop uw ontvoering plaatsvond. Mede vanwege het gegeven dat u geen opleiding hebt gevolgd en niet kunt lezen en schrijven wordt er van u niet verwacht dat u een concreet tijdstip kunt benoemen, maar wel dat u eenduidig kunt verklaren of uw ontvoering plaatsvond in de ochtend, middag of avond.”.
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister de asielaanvraag van eiseres heeft beoordeeld aan de hand van de werkinstructie (WI) 2024/6 ‘Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel)’. Hieruit volgt dat als de vreemdeling – ongeacht de reden – een asielmotief niet of onvoldoende kan onderbouwen met objectieve bewijsstukken, de minister een geloofwaardigheidsbeoordeling toepast om tot een oordeel te komen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Deze geloofwaardigheidsbeoordeling wordt vormgegeven door de vijf voorwaarden genoemd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Uit de WI 2024/6 volgt ook dat bij de beoordeling van de vijf voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 kenbaar rekening moet worden gehouden met wat in zijn algemeenheid van de vreemdeling verlangd mag worden. Daarbij speelt het referentiekader van de vreemdeling een rol. Aspecten die daarbij van belang kunnen zijn, zijn: leeftijd, geslacht, opleiding, land/gebied van herkomst, cultuur, maar ook aspecten zoals het werk dat hij deed, hoe groot zijn leefgebied was en of hij bijvoorbeeld toegang had tot internet, (social) media en dergelijke.
5.3.
Niet in geschil is dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. De minister is daarom in lijn met de WI 2024/6 overgegaan tot een geloofwaardigheidsbeoordeling aan de hand van de vijf voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Zoals hiervoor beschreven, volgt uit de WI 2024/6 dat de minister bij de beoordeling van de vijf voorwaarden van de geloofwaardigheidstoets is gehouden om het referentiekader van de vreemdeling kenbaar te betrekken. De rechtbank overweegt dat het kenbaar betrekken van het referentiekader allereerst vereist dat de minister het referentiekader van de vreemdeling in de besluitvorming beschrijft. Verder behelst het kenbaar betrekken van het referentiekader dat de minister motiveert op welke wijze het beschreven referentiekader van invloed is op het oordeel over hetgeen van de betreffende vreemdeling in zijn algemeenheid verlangd mag worden ter onderbouwing van zijn asielrelaas en op welke wijze de verschillende aspecten uit het referentiekader zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister het referentiekader van eiseres ten onrechte niet kenbaar uiteengezet heeft in de besluitvorming. De zinsnede uit het voornemen waar de minister naar verwijst ziet specifiek op de verklaringen die eiseres heeft gegeven over het moment van de ontvoering. In dat kader is door de minister betrokken dat eiseres geen opleiding heeft gevolgd en niet kan lezen en schrijven en heeft de minister uiteengezet wat desondanks van eiseres kan worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit echter onvoldoende duidelijk dat de minister heeft beoogd om hiermee het referentiekader van eiseres ten aanzien van de gehele besluitvorming neer te zetten. Daarbij heeft de minister nagelaten om de overige genoemde aspecten die een rol kunnen spelen bij het referentiekader kenbaar te betrekken in de beoordeling. In dit licht is mede van belang dat de gemachtigde van de minister op zitting heeft aangegeven dat ook de leeftijd en de afkomst van eiseres onderdeel uitmaken van haar referentiekader. Uit de besluitvorming blijkt niet dat deze aspecten door de minister zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Dit betekent dat er sprake is van een motiveringsgebrek en dat de beroepsgrond in zoverre slaagt.
6. Het beroep is gelet op bovenstaande reeds gegrond. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor vier weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepsschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 26 maart 2025;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonmiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.