ECLI:NL:RBDHA:2025:854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
09/129679-24 en 09/221404-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en verkoop van cocaïne

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en verkoop van cocaïne. De verdachte, geboren in 1983 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van het richten van een vuurwapen op meerdere personen en het meerdere malen overhalen van de trekker, wat resulteerde in een schot. Dit gebeurde op 14 april 2024 in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment opzettelijk de levens van de slachtoffers bedreigde, maar niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk op hen wilde schieten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet in voorwaardelijke zin, omdat de verdachte de kans dat hij de slachtoffers zou raken bewust had aanvaard.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het opzettelijk verkopen van cocaïne op 15 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Tevens werd er een contactverbod en een locatieverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een groot gevaar voor de maatschappij had gecreëerd door zijn gewelddadige gedrag en de verkoop van drugs, wat bijdroeg aan de instandhouding van een ongezond drugsnetwerk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/129679-24 en 09/221404-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen,
BRP-adres: [adres] , [postcode] in [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 juli 2024 (pro forma, alleen ten aanzien van parketnummer 09/129679-24), 16 oktober 2024 (pro forma) en 10 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Verheesen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging van de dagvaarding onder parketnummer 09-221404-24 op de terechtzitting van 16 oktober 2024 - ten laste gelegd dat:
parketnummer 09-129679-24 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 14 april 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3]
opzettelijk van het leven te beroven,
- een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, heeft gericht op het lichaam van die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of daarbij, althans vervolgens, één of meerdere ma(a)l(en) de trekker van dat vuurwapen, althans van dat soortgelijke voorwerp, heeft overgehaald en/of
- heeft geschoten naar, althans in de richting van het lichaam van die [naam 1] en/of [naam 2] en/of die [naam 3] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, heeft gericht op het lichaam van
die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of daarbij, althans
vervolgens, één of meerdere ma(a)l(en) de trekker van dat vuurwapen, althans van
dat soortgelijke voorwerp, heeft overgehaald en/of
- heeft geschoten naar, althans in de richting van het lichaam van die [naam 1]
en/of [naam 2] en/of die [naam 3] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2024 te 's-Gravenhage [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, te richten op het lichaam van
die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 3] en/of daarbij, althans
vervolgens, één of meerdere ma(a)l(en) de trekker van dat vuurwapen, althans van
dat soortgelijke voorwerp over te halen en/of
- te schieten in de richting van het lichaam van die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
die [naam 3] ,
parketnummer 09-221404-24 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,6 gram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde ten aanzien van [naam 1] en [naam 2] , en tot partiële vrijspraak ten aanzien van [naam 3] . Verder heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II tenlastegelegde. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank hierna ingaan waar dat nodig is.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I primair en subsidiair tenlastegelegde en van het bij dagvaarding II tenlastegelegde. Ten aanzien van het bij dagvaarding I meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank hierna ingaan waar dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Allereerst stelt de rechtbank vast dat op 14 april 2024 omstreeks 17:50 een auto met daarin meerdere inzittenden op de [straatnaam] in Den Haag stil kwam te staan ter hoogte van de woning van de aangevers. De bestuurder richtte vanuit het autoraam een pistool op aangevers [naam 1] en [naam 2] . Zij bevonden zich op dat moment buiten de woning en aangeefster [naam 3] was in de voortuin van de woning. De trekker van het pistool werd daarbij vijf maal overgehaald. Dit resulteerde in harde klikken maar niet in een schot. De auto reed vervolgens kort door en kwam weer tot stilstand. Op dat moment richtte de bestuurder opnieuw het pistool op beide aangevers Yilmaz en loste hij daadwerkelijk een schot.
Was de verdachte de schutter?
[naam 1] heeft de verdachte bij een fotoconfrontatie herkend als de bestuurder en de schutter. De rechtbank acht de herkenning van de verdachte bij de enkelvoudige fotoconfrontatie voldoende betrouwbaar om bij te dragen aan het bewijs tegen de verdachte. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk ruimte bestond voor aangever [naam 1] om in vrijheid de verdachte niet als dader aan te wijzen. Van enige druk door de politie is niet gebleken. Integendeel, de aangever heeft zijn twijfels geuit op het eerste moment van de confrontatie wanner een foto van het volledige gezicht van de verdachte werd getoond omdat hij de dader alleen met een hoofddeksel (pet of muts) heeft gezien. Deze twijfel getuigt er ook van dat de aangever zich bewust was van de beperking van zijn herinnering van het gezicht van de dader. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van zijn uiteindelijke herkenning op het moment dat hij de foto van de verdachte met afgedekte bovenkant van het hoofd ziet. Uit het procesdossier blijkt daarnaast dat hij de dader ruim een uur voorafgaand aan het schietincident heeft gezien en een woordenwisseling met hem heeft gehad.
Verder hebben de getuigen direct na het incident een signalement van de dader opgegeven dat overeenkomt met het uiterlijk van de verdachte. Anders dan de verdachte, acht de rechtbank dat signalement vanwege de genoemde kenmerken in combinatie met elkaar - rasta haar en één gouden tand - wel degelijk vrij specifiek.
Alle getuigen hebben verklaard dat de auto van waaruit was geschoten een grijskleurige Peugeot was. Verdachte is in het bezit van een grijze Peugeot. Dit acht de rechtbank zeker in combinatie met het gegeven signalement een belastend gegeven. Daar komt bij dat aangevers [naam 2] en [naam 3] kort na het incident het kenteken van de auto hebben doorgegeven dat precies overeenkomt met het kenteken van de grijze Peugeot van de verdachte. Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] blijkt dat zij het kenteken zelf hebben gezien en onthouden.
Verder wordt de verklaring van de verdachte - dat hij niet op de plaats van het incident was, en dat het zijn vriend was die zijn auto had geleend - door niets of niemand bevestigd. Er is zelfs geen begin van aannemelijkheid gebleken. Deze verklaring schuift de rechtbank daarom als onaannemelijk terzijde.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte de schutter is geweest.
Kwalificatie
Op basis van de weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte eerst meerdere malen in de richting van aangevers [aangevers] vanaf de afstand van maximaal 10 meter de trekker van een vuurwapen heeft overgehaald. Er kwam geen schot uit het wapen. Vervolgens reed ‘rommelde’ de verdachte aan het wapen en haalde hij weer vanuit de auto de trekker over in de richting van aangevers [aangevers] . Deze keer volgde wel een schot. Het aantreffen van een kogelgat in het glas van het portiek en de projectiel verderop in de straat past in de door aangevers [aangevers] beschreven richting van het schot. Dat de schutter schuin omhoog moet hebben geschoten, zoals de verdediging heeft betoogd, blijkt niet uit het dossier.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte op beide momenten op aangevers [aangevers] wilde schieten, maar dat het wapen tijdens het eerste moment weigerde. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte daadwerkelijk uit was op de dood van aangevers Yilmaz. Wel is sprake van opzet op de dood in voorwaardelijke zin. De kans dat de verdachte de aangevers zou raken was zowel bij de eerste schietpogingen als bij het uiteindelijke schot naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Door toch te schieten heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van aangevers [aangevers] .
Dat de poging tot doodslag zich (mede) op aangeefster [naam 3] heeft gericht of dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling van aangeefster [naam 3] , blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen. [naam 3] stond namelijk niet in de baan van het schot. Vaststaat echter dat op het moment dat de verdachte het wapen tevoorschijn haalde en de trekker overhaalde, [naam 3] - die op dat moment op zeer korte afstand van hem stond - hiervan schrok en haar hoofd wegdraaide. Zij heeft zelf verklaard dat het wapen in haar richting schoot. Hoewel voor dit laatste onvoldoende bewijs bestaat, heeft zij kennelijk wel gezien dat het wapen op enig moment in haar richting wees en dat de trekker werd overgehaald. Ze dook daar ook voor weg. Naar het oordeel van de rechtbank staat onder deze omstandigheden vast dat bij [naam 3] de redelijke vrees voor verlies van het leven is ontstaan als gevolg van dit handelen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster Alper heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van een poging tot doodslag gericht tegen aangevers Yilmaz en een bedreiging van aangeefster [naam 3] .
Dagvaarding II
Op basis van de weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 15 februari 2024 vanuit zijn auto twee bolletjes bevattende 0,4 gram cocaïne heeft verkocht aan getuige [getuige] tegen betaling van 20 euro. Dat de verkoop heeft plaatsgevonden wordt ook gesteund door het feit dat bij de verdachte kort daarna een hoeveelheid cocaïne en een briefje van 20 euro was aangetroffen. De verklaring van de verdachte dat [getuige] een goede vriend van hem is en hij toen aan hem wat kleingeld of een broodje heeft gegeven maar geen drugs, acht de rechtbank - gelet op de bewijsmiddelen - volstrekt onaannemelijk.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een hoeveelheid cocaïne opzettelijk heeft verkocht, vervoerd en afgeleverd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
parketnummer 09-129679-24
hij op 14 april 2024 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] en [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- een vuurwapen heeft gericht op het lichaam van die [naam 1] en die [naam 2] en daarbij meerdere malen de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en
- heeft geschoten in de richting van het lichaam van die [naam 1] en [naam 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 14 april 2024 te ’s-Gravenhage [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen te richten op het lichaam van [naam 3] en vervolgens de trekker van dat vuurwapen
over te halen.
parketnummer 09-221404-24
hij op 15 februari 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte een contactverbod ten aanzien van aangevers en een locatieverbod voor de [straatnaam] in Den Haag opgelegd krijgt voor de duur van vijf jaar (in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht), met een week vervangende hechtenis per overtreding. De officier van justitie vorderde de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de eventuele oplegging van de straf en de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een vuurwapen op diverse personen gericht waarbij hij de trekker meermalen heeft overgehaald. Toen het wapen weigerde, probeerde de verdachte het nogmaals. Toen volgde daadwerkelijk een schot. Dat er geen doden zijn gevallen is zeker niet aan de verdachte te danken. Het incident vond plaats in een woonwijk op klaarlichte dag. Het wapen werd zowel bij de eerste schietpoging als bij het uiteindelijke schot gericht op meerdere personen. De verdachte heeft met zijn handelen welbewust een groot en onaanvaardbaar gevaar en bedreiging voor anderen in het leven geroepen. Bovendien volgde deze schietpartij op een woordenwisseling die nergens over ging. Een delict als het onderhavige leidt tot veel maatschappelijke onrust. Het gedrag van de verdachte heeft daarnaast nachtmerries, woede en gevoelens van onveiligheid binnen het gezin van de slachtoffers veroorzaakt. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte harddrugs verkocht. Harddrugs leveren een onaanvaardbaar gezondheidsrisico op voor de gebruikers daarvan. Met zijn handelen heeft de verdachte ook bijgedragen aan de instandhouding van een circuit van gebruikers.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 24 juli 2024, waaruit volgt dat de verdachte in het verleden is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelicten en vuurwapenbezit.
Verder heeft de verdachte beide feiten ontkend, heeft hij geen openheid van zaken gegeven en heeft hij dus geen verantwoordelijk willen nemen voor de door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de slotsom dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
38v-maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan de verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel betreft een contactverbod met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] en een locatieverbod voor de [straatnaam] in Den Haag. De duur van de maatregel is vijf jaren. Bij elke overtreding zal een week hechtenis worden toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om te bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich belastend jegens de hiervoor genoemde personen zal gedragen. Aan het criterium van artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht is daarom voldaan.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. [naam 1] en [naam 3] vorderen ieder een schadevergoeding van € 5.000,- en [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze bedragen bestaan volledig uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring de schadevergoedingen geheel kunnen worden toegewezen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege te late indiening. Hij heeft de vorderingen daardoor niet met de verdachte kunnen bespreken, terwijl voor die late indiening geen enkele goede reden is gegeven. Deze gang van zaken is volgens de raadsman in strijd met het recht op een eerlijk proces op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in de vorderingen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend op de dag voorafgaand aan de zitting. De vorderingen zijn vervolgens door de rechtbank pas ontvangen op de ochtend van de zittingsdag en door de verdediging op de avond vóór de zittingsdag. Dat is inderdaad laat. Maar het is niet zo dat de verdediging in onvoldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen wat zij ter staving van haar verweer tegen de vorderingen kan aanvoeren. De vorderingen zijn beperkt van omvang en onderbouwing en hebben te maken met hetzelfde strafbare feit. Tot slot heeft de verdediging aan het begin van de zitting de gelegenheid gehad om de vorderingen te bespreken met de verdachte. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de late indiening van de vorderingen en de op zichzelf terechte frustratie van de verdediging daarover, geen sprake is van strijd met het recht op het eerlijk proces van de verdachte in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM.
De vordering van [naam 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan verder worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Er is immers voldoende onderbouwd dat sprake is van psychische klachten die het rechtstreekse gevolg zijn van dat feit.
De rechtbank ziet aanleiding om de tot nu toe geleden immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 3.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Hij kan zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
De vordering van [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Er is immers voldoende onderbouwd dat sprake is van psychische klachten die het rechtstreekse gevolg zijn van dat feit.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000,- billijk en zal de vordering daarom volledig toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
De vordering van [naam 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan verder worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit. Er is immers voldoende onderbouwd dat sprake is van psychische klachten die het rechtstreekse gevolg zijn van dat feit.
De rechtbank ziet aanleiding om de tot nu toe geleden immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Zij kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd teruggave te gelasten aan de verdachte van de volgende op de lijst van inbeslaggenomen vermelde goederen:
  • Peugeot met het kenteken [kenteken 1] (omschrijving PL1500-2024117751);
  • Fiat met het kenteken [kenteken 2] (omschrijving PL1500-2024020207-G2979236);
  • telefoontoestel van het merk Alcatel (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080764);
  • telefoontoestel, zwart, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080757) en
  • telefoontoestel, zilver, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080763).
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 141,25 (met omschrijving PL1500-2024049631 en PL1500-2024049631-G3094965) heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van het geld gerelateerd aan de verdenking onder dagvaarding II.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verbeurdverklaring
De rechtbank zal van het in beslag genomen bedrag van € 141,25 (met omschrijving PL1500-2024049631 en PL1500-2024049631-G3094965) een gedeelte ter hoogte van € 20,- verbeurd verklaren. Dit bedrag is geheel uit baten van het bewezen verklaarde strafbare feit van dagvaarding II verkregen.
Daarnaast zal de rechtbank het telefoontoestel van het merk Alcatel (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080764) verbeurd verklaren. Dit in beslag genomen voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien het aan de verdachte toebehoort en de onder het onder dagvaarding II bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
De onttrekking aan verkeer
De rechtbank zal de weegapparatuur (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080771) onttrekken aan het verkeer. Dit in beslag genomen voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien het aan de verdachte toebehoort en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit van dagvaarding II. Dit voorwerp kan tevens dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De teruggave aan verdachte
Aangezien het belang van strafvordering zich daar niet meer tegen verzet, zal de rechtbank teruggave gelasten aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • Peugeot met het kenteken [kenteken 1] (omschrijving PL1500-2024117751);
  • Fiat met het kenteken [kenteken 2] (omschrijving PL1500-2024020207-G2979236);
  • telefoontoestel, zwart, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080757);
  • telefoontoestel, zilver, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080763);
  • een gedeelte van het bedrag van € 141,25 (met omschrijving PL1500-2024049631 en PL1500-2024049631-G3094965) dat het bedrag van € 20,00 te boven gaat.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en/of [naam 4] ; en
- zich niet zal bevinden op de [straatnaam] in Den Haag;
beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
een weekvoor iedere keer dat de maatregel wordt overtreden, met een maximum van zes maanden; toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
de vordering van [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij een bedrag van € 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de maatregel tot schadevergoeding [naam 1]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij een bedrag van € 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de maatregel tot schadevergoeding [naam 2]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] (gedeeltelijk) toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de maatregel tot schadevergoeding [naam 3]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd een gedeelte van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 141,25, te weten een bedrag van € 20,-;
verklaart verbeurd het telefoontoestel van het merk Alcatel (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080764);
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst vermelde weegapparatuur;
gelast de teruggave aan de veroordeelde van:
  • Peugeot met het kenteken [kenteken 1] (omschrijving PL1500-2024117751);
  • Fiat met het kenteken [kenteken 2] (omschrijving PL1500-2024020207-G2979236);
  • telefoontoestel, zwart, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080757);
  • telefoontoestel, zilver, van het merk Apple (met omschrijving PL1500-2024020207-G3080763);
  • een gedeelte van het bedrag van € 141,25 (met omschrijving PL1500-2024049631 en PL1500-2024049631-G3094965), namelijk het deel dat het bedrag van € 20,00 te boven gaat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2025.
Bijlage
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit:
  • ten aanzien van dagvaarding I: de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024122100, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 155), en
  • ten aanzien van dagvaarding II: de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024049631, van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 80).
Ten aanzien van dagvaarding I:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 14 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 30):
Op 14 april 2024 reed er een auto door de straat. Ik zag in deze auto een (1) man zitten. Deze man was donker getint. De auto was een grijze Peugeot 307 of 207. Ik zag dat deze man heel langzaam reed en naar mijn huis keek. Ik hoorde de man tegen mij zeggen: "waarom kijk je in mijn auto". Ik zei tegen hem dat ik hem naar mijn huis zag kijken. Ik zei tegen hem dat hij moest doorrijden. Ik hoorde de man zeggen: "Ik kom straks terug".
Ongeveer een uur later zag ik voor mijn woning dezelfde Peugeot geparkeerd staan. Ik zag dat de bestuurder terug was. Ik zag dat er nog 2 mannen bij hem waren.
Ik zag toen dat de auto voor mijn woning ging stil staan. De afstand tot de auto was maximaal 10 meter. Ik zag dat de bijrijder en de bestuurder allebei een wapen op mij richtte. Ik zag dat zij allebei met een pistool in mijn richting wezen. Ik hoorde dat er ongeveer 5 keer de trekker werd overgehaald. Ik hoorde best harde klikjes, niet van plastic.
Ik kan de bestuurder van de auto die ik als eerste heb gezien en later ook terug kwam als volgt omschrijven.
Man, donker getint, gouden tand, rechts boven. Ik vermoed van Antilliaanse afkomst. Droeg een muts, kleur rood met zwart.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 42):
Op 15 april 2024 verklaarde aangever [naam 1] dat:
- de bestuurder een Antilliaanse man was
- een gouden tand in zijn bovengebit had
- een zwarte pet op had met iets roods er in
- Rasta haar had
Verder verklaarde de aangever dat hij de bestuurder die hem had bedreigd, bij weerzien voor 100% zeker zou kunnen herkennen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 43):
Wij, verbalisanten, belden met de aangever via een videoverbinding en toonden hem de politiefoto van [de verdachte] .
Na het zien van de foto verklaarde de aangever dat hij twijfelde, omdat de man een petje had
gedragen, maar hij dacht dat het wel de man was die hij bedoelde.
Vervolgens toonden wij de aangever de politiefoto van [de verdachte] waarbij de bovenkant van het hoofd was afgedekt. Na het zien van deze foto, verklaarde de aangever dat de man op de foto inderdaad de man was die hem had bedreigd met een vuurwapen en de bestuurder was van de Grijze Peugeot met kenteken [kenteken 1] .
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 57):
Ik, verbalisant, hoorde de aangever [naam 1] het volgende verklaren: Dat de verdachte en de andere man in de auto stapten en langs de woning op perceelnummer [nummer 1] reden en dat de verdachte, die tevens de bestuurder van de auto was, een handvuurwapen vasthield op hem en zijn moeder richten en vijf keer probeerde te schieten maar dat er geen schot kwam. Wel hoorde aangever een klikkend geluid. Dat de verdachte in de auto vervolgens weg reed tegen het verkeer in weg maar stopte ter hoogte van perceelnummer 61. Dat de verdachte vervolgens uit het raam ging hangen, zich omdraaide en in de richting van de aangever schoot met het handvuurwapen en er hierbij daadwerkelijk een schot afging. Dat zijn vader ook op de stoep stond in de richting van waar de verdachte naartoe schoot.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 14 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 33):
Op 14 april 2024, stond ik met mijn zoon [naam 1] op de stoep voor [straatnaam] 95. Ik zag toen op een parkeerplaats een grijze Peugeot staan. Het kenteken van de Peugeot was [kenteken 1] . Ik zag dat er in ieder geval drie personen in de auto zaten. Ik denk dat zij alle drie Antilliaans waren.
Vervolgens zag ik dat het voertuig mijn kant op kwam rijden. Ik zag dat het voertuig stopte voor mij en mijn zoon. Ik zag dat de bestuurder vervolgens een vuurwapen in zijn rechterhand had en uit het raam stak en de trekker hiervan overhaalde. Ik zag dat het een handvuurwapen was. Het vuurwapen was gericht op mij en mijn zoon. Ik zag dat de
trekker meerdere keren werd overgehaald. Ik hoorde geen knal en zag ook niet dat er daadwerkelijk iets uit het vuurwapen kwam.
Ik zag dat de Peugeot hierna wegreed waarna hij weer een stukje achteruit reed. Ik zag dat de bestuurder nogmaals de trekker overhaalde en ik hoorde toen wel een knal.
Het vuurwapen was ook toen weer onze kant op gericht.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] , opgemaakt op 14 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 35):
Op 14 april 2024 zag ik een grijze Peugeot. De auto stopte op de [straatnaam] precies voor mijn woning. Ze keken mij aan. Ik zag dat de bestuurder en de bijrijder een wapen in hun hand hadden. Toen zag ik dat ze beide probeerde te schieten. Ik zag dat het schieten niet lukte omdat ik niks hoorde en niks uit het wapen zag komen. Ook zag ik dat zijn vinger op de trekker heen en weer bleef gaan en er niks uit kwam. Ze reden toen nog een klein stukje door en stonden toen voor de woning met huisnummer [nummer 2] . Zij zaten nog steeds in de auto. Ik zag dat ze aan hun wapen rommelde en iets omdraaide. Toen zag ik dat de bestuurder zijn hand uit het raam deed met het wapen en schoot in mijn richting. Ik hoorde toen een harde klap. Ik heb het kenteken van de auto onthouden, dit was namelijk 58-tvdp.
Ik zag dat de bestuurder van Antilliaanse afkomst was en een pet op had. Ook zag ik dat hij 1 gouden tand had. Ik kon alleen de bestuurder goed zien.
7.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [naam 3] , opgemaakt op 22 april 2024, voor zover inhoudende (p. 97):
Ik wil hierbij aangifte doen van poging doodslag omdat de schutter gericht op mij en mijn gezin heeft geschoten.
Ik heb gezien dat de bestuurder en de bijrijder van de grijskleurige Peugeot voorzien van kenteken [kenteken 1] , een wapen in hun handen hadden en dat ze probeerden te schieten. Ik zag dat ze doorreden en dat de bestuurder zijn hand uit het portierraam deed en een zwart wapen in zijn hand had waarmee hij op mij richtte en schoot.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 april 2024, voor zover inhoudende (p. 77):
Op de opgenomen camerabeelden van de [straatnaam] [nummer 1] in Den Haag is te zien dat om 17:53:34 een grijze Peugeot in beeld komt. De auto reed de vrouw (die in beeld te zien is) voorbij, stopte en reed achteruit. De camerabeelden zijn met geluid. Te horen was dat er mogelijk een trekker werd over gehaald. Dit is een kenmerkend en mij bekend geluid. Op de beelden is ook te zien dat de vrouw hiervan schrikt en haar hoofd wegdraait.
Vervolgens reed de auto nog iets verder achteruit en daarna weer vooruit. Om 17:53:45 is het kenmerkende geluid van een pistoolschot te horen.
Ten aanzien van dagvaarding II:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 13):
Op 15 februari 2024, zag ik, verbalisant, dat voor mij een grijze Peugeot 206 reed. Ik zag dat in dit voertuig enkel de bestuurder zat. Deze bestuurder bleek later te zijn [de verdachte] . Ik zag dat aan de achterzijde van benzinepomp "Haan", gelegen aan het Lijsterbesplein 25 te 's-Gravenhage een junkachtig type stond, die later bleek te zijn [getuige] .
Ik, verbalisant, zag dat [de verdachte] zijn voertuig aan de linkerzijde van de weg stilzette, direct naast [getuige] . Ik zag dat [de verdachte] kortstondig schichtig om zich heen keek. Ik zag namelijk dat [de verdachte] rechts van hem keek, voor hem keek en vervolgens links keek. Ik zag dat [de verdachte] de verlichting van zijn voertuig aan liet staan en niet uitzette. Ik zag dat de remlichten van het voertuig van [de verdachte] aan bleven staan terwijl hij stil stond. Ik zag dat [de verdachte] zijn rechterhand uit het raam van zijn bestuurdersportier stak. Ik zag dat [getuige] zijn rechterhand uitstak. Ik zag dat [de verdachte] een klein object overhandigde aan [getuige] .
Ik zag dat [de verdachte] ongeveer 1 minuut stil heeft gestaan naast [getuige] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 15 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 10):
Ik heb hem pas ontmoet als bevoorrader. Ik kan hem omschrijven als donkerkleurige huidskleur, negroïde, baard, rasta haar of vlechten. Ik heb bij hem gekocht 2 bolletjes met cocaïne voor 20 euro.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 16):
Op 15 februari 2024, om 18:20 uur, was ik, verbalisant, belast met de doorzoeking van een Grijze Peugot 206 voorzien van kenteken [kenteken 3] . Wij hebben dit voertuig doorzocht omdat het betrokken was bij een drugsdeal.
Ik heb op de volgende plaatsen in het voertuig ter zake dienende materialen aangetroffen.
- In de deur van de bestuurder lag er een briefje van 20 euro. Het briefje was in elkaar gefrommeld.
- In het midden console zat een asbak. Toen ik trok aan de asbak kwam hij makkelijk los. Onder de asbak zat er een kleine ruimte. In de ruimte lag een plasticzakje met witte bolletjes. Deze bolletjes waren vermoedelijk drugs.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 62):
Op 15 februari 2024 onderzocht ik, een door mij aangetroffen hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, positief reageerde op de aanwezigheid van: cocaïne.
Deze twee bolletjes, gewicht 0,4 gram werden aangetroffen bij [getuige] . Gezien was dat hij deze substanties heeft aangekocht van verdachte [de verdachte] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 26):
Op 21 februari 2024 hebben wij, verbalisanten, als forensische onderzoekers verdovende middelen, een aangetroffen en in beslag genomen partij vermoedelijke verdovende middelen onderzocht. Deze partij werd aangetroffen bij [getuige] .
Wij zagen twee bolletjes (wit), met hierin witte brokjes met een totaal netto vastgesteld gewicht van 0,1 gram. Hier hebben wij een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AARJ6126NL.
6.
Een geschrift, zijnde het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 22 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 76):
Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AARJ6126NL
brokjes, wit, uit 0,6 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: een
bevat cocaïne
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 64):
Op 15 februari 2024 onderzocht ik, een door mij aangetroffen hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, voorzien van de NFI-code 220872, positief reageerde op de aanwezigheid van: cocaïne. Aangetroffen in het motorvoertuig gebruikt en bestuurd door verdachte [de verdachte] .
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 29):
Op 21 februari 2024 hebben wij, verbalisanten, als forensische onderzoekers verdovende middelen, werkzaam bij Team Forensische Opsporing, een aangetroffen en in beslag genomen partij vermoedelijke verdovende middelen onderzocht, in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Deze partij werd aangetroffen bij verdachte [de verdachte] .
Wij zagen zes bolletjes (wit), bestaande uit zes puntjes van een boterhamzakje, met hierin witte brokjes met een totaal netto vastgesteld gewicht van 0,6 gram. Hier hebben wij een, nader te onderzoeken, monster van gemaakt en voorzien van SIN: AARJ6128NL.
9.
Een geschrift, zijnde het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 22 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 72):
Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AARJ6128NL
brokjes, wit, uit 0,6 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: een
bevat cocaïne