ECLI:NL:RBDHA:2025:8535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 11 november 2024 en is eerder getoetst in uitspraken van 3 december 2024 en 18 februari 2025. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Nigeria is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen grond is om aan te nemen dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 31 maart 2025 en is openbaar gemaakt op 15 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12471

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 11 november 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 3 december 2024 [1] en op het eerste vervolgberoep is beslist in de uitspraak van 18 februari 2025 [2] .
Verweerder heeft twee voortgangsrapportages en de verslagen van twee vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 24 maart 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 februari 2025 (in de zaak NL25.5576) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 februari 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat hij eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en de Nigeriaanse autoriteiten toen geen laissez-passer (lp) voor eiser hebben verstrekt. Aangezien de situatie ongewijzigd is en eiser inmiddels langer dan vier maanden – sinds 29 oktober 2024 – in bewaring zit, is duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten ook nu geen lp zullen verstrekken en zicht op uitzetting in zijn geheel ontbreekt.
3. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 18 februari 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 3.1 van deze uitspraak. De situatie is ongewijzigd - met de enkele aanvulling dat de minister voor het laatst op 27 februari 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten - en ook het tijdsverloop sinds de uitspraak van 18 februari 2025 is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat de Nigeriaanse autoriteiten hem geen lp zullen verstrekken, omdat dit bij de vorige inbewaringstelling niet is gebeurd, vormt onvoldoende grond om aan te nemen dat dit nu wederom het geval zal zijn. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiser zich weigerachtig opstelt en geen activiteiten heeft ondernomen om alsnog aan identiteitsdocumenten te komen. Van eiser mag dit wel worden verwacht. Bovendien blijkt uit de voortgangsrapportage niet dat de Nigeriaanse autoriteiten de lp-aanvraag hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
5. Uit de voortgangsrapportage van 17 maart 2025 volgt dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden op 26 februari 2025. Verder heeft verweerder de Nigeriaanse autoriteiten op 27 februari 2025 gerappelleerd ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder een lichter middel moeten opleggen?
6. Eiser betoogt tot slot dat verweerder een lichter middel (zoals een meldplicht) had moeten opleggen. Daartoe voert eiser allereerst aan dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door eiser in vreemdelingenbewaring te stellen. Eiser heeft geen strafblad en in Frankrijk verbleef hij op een opvanglocatie. Zodoende mocht eiser erop vertrouwen dat hij in Nederland (ook) in een asielzoekerscentrum zou worden geplaatst. Ook is eiser onvoldoende bevraagd over het toepassen van een lichter middel. Verder voert eiser aan dat hij eerder ook al vier maanden in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Tot slot is het laten voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend voor eiser, aangezien de bewaring negatieve gevolgen voor hem heeft. Door de bewaring is eiser verward en ervaart hij veel stress, en stelt hij dat zijn mensenrechten hierdoor worden geschonden.
7. De rechtbank merkt op dat niet het opleggen van de maatregel van bewaring ter toetsing voorligt maar het voortduren ervan. De vraag is dan ook niet of verweerder een lichter middel (zoals een meldplicht) had moeten opleggen, maar of is gebleken dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is voor eiser en de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Dat eiser verward is en stress ervaart door de bewaring is, hoewel vervelend voor eiser, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de minister om die reden alsnog een lichter middel zou moeten toepassen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 3 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12017.
2.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 18 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1965.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.