ECLI:NL:RBDHA:2025:8514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24_13001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnhuwelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Surinaamse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote (referente) behandeld. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op basis van de conclusie dat het huwelijk als een schijnhuwelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de minister deze afwijzing terecht heeft gedaan, gezien de sterke aanwijzingen voor een schijnhuwelijk. Het huwelijk van eiser met referente is het zesde huwelijk van haar, en zij heeft eerder als referent opgetreden voor meerdere (ex-)echtgenoten, die bovendien broers van elkaar zijn. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is geleverd van de oprechtheid van de relatie tussen eiser en referente, en dat referente inconsistenties heeft vertoond in haar verklaringen over haar eerdere huwelijken.

De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat er sprake is van een patroon van schijnhuwelijken en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland bij referente. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/13001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap A Joe),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. Lodders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 18 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. H.K. Jap-A-Joe, waarnemer van de gemachtigde van eiser, [referente] (hierna: referente) en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Referente is geboren op [geboortedatum] 1965. Zij woont sinds 11 december 1992 in Nederland en heeft sinds 26 april 1994 de Nederlandse nationaliteit.
4.1.
Referente is zes keer gehuwd en heeft vier keer als referent opgetreden in aanvraagprocedures om een verblijfsvergunning van haar (ex-)echtgenoten/partners:
(1) In Suriname is referente gehuwd met [heer A] . Op [datum van scheiding] 1990 is dit huwelijk verbroken;
(2) Op enig moment is eiseres hertrouwd met [heer A] en op [datum van scheiding] 1996 zijn zij gescheiden;
(3) Op [datum van huwelijk] 1998 is referente gehuwd met [heer B] . Dit huwelijk vond plaats hangende de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de aanvraag van [heer B] voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij referente. Op 27 november 1998 is deze vergunning verleend, geldig tot 4 augustus 1999. Op 24 maart 1999 heeft [heer B] de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op [datum van scheiding] is het huwelijk verbroken;
(-) Op 29 oktober 2001 is aan [heer C] een verblijfsvergunning voor verblijf bij referente verleend, geldig tot 12 december 2002. Op 14 oktober 2002 heeft [heer C] de Nederlandse nationaliteit verkregen;
(4) Op [datum van huwelijk] 2007 is referente gehuwd met [heer D] . Dit huwelijk vond plaats nadat een eerdere aanvraag van [heer D] om een mvv voor verblijf bij referente was afgewezen. Op 11 november 2008 is alsnog een verblijfsvergunning verleend, welke na verlenging geldig was tot 20 oktober 2014. Op 26 juni 2012 heeft [heer D] de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op [datum van scheiding] 2013 is het huwelijk verbroken;
(5) Op [datum van huwelijk] 2019 is referente gehuwd met [heer E] . Op [datum van scheiding] 2023 is het huwelijk verbroken;
(6) Op [datum van huwelijk] 2023 is referente in Suriname gehuwd met [heer F] , eiser in deze procedure. Dit huwelijk vond plaats hangende de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de aanvraag van 8 mei 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij referente. Referente en eiser stellen dat zij elkaar kennen van vroeger en dat zij elkaar opnieuw hebben ontmoet op 8 januari 2021 en dat zij sinds 12 januari 2021 een relatie met elkaar hebben.
4.2.
De onder (4), (5) en (6) vermelde (ex-)echtgenoten van referente zijn broers van elkaar. De huidige echtgenoot van referente (vermeld onder (6)) is eerder gehuwd geweest met [vrouw A] . Laatstgenoemde vrouw is na de verbreking van het huwelijk, op [datum van huwelijk] 2020 gehuwd met de ex-echtgenoot van referente genoemd onder (4) en is via een mvv procedure naar Nederland gekomen om bij hem te verblijven.
Standpunt van de minister
5. De minister vindt dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning voor verblijf bij referente omdat er sprake is van een schijnhuwelijk. De minister komt tot deze conclusie op basis van de volgende omstandigheden, in samenhang bezien:
(1) het huwelijk met eiser is het zesde huwelijk van referente;
(2) referente treedt voor de vierde keer als referente op in een aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning én heeft hierover niet naar waarheid verklaard;
(3) de laatste drie echtgenoten van referente zijn broers van elkaar, referente heeft deze familierechtelijke relatie bij haar aanvraag en in bezwaar niet uit eigen beweging vermeld en daarbij komen de verklaringen van referente niet overeen met registraties in de BRP;
(4) er zijn geen bewijsstukken ingediend van de gestelde relatie tussen eiser en referente over de periode van 12 januari 2021 tot en met november 2022 en referente heeft een wisselende verklaring afgelegd over het verblijf van eiser in Nederland van 22 april tot en met 20 juni 2022;
(5) de ex-echtgenote van eiser is gehuwd met een broer van eiser en via een mvv-procedure naar Nederland gekomen en de verklaring van referente dat zij deze ex-echtgenote niet kent, wordt niet gevolgd.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 3.14, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, voor zover van belang, wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk is aangegaan.
6.1.
Op grond van artikel 10:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover van belang, wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Uit artikel 1:53, tweede lid, van het BW blijkt dat het aangaan van een huwelijk dat niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland, in strijd is met de openbare orde.
Het standpunt van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover
7. Eiser voert ten eerste aan dat het huwelijk met referente is ingeschreven in de BRP dat dit daarom geldig is. Omdat aan de andere voorwaarden voor verblijf is voldaan, moet de machtiging tot voorlopig verblijf worden verleend.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de inschrijving van het huwelijk in de BRP niet maakt dat de minister niet langer het standpunt mag innemen dat sprake is van een schijnhuwelijk. De minister maakt een eigen beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert ten tweede aan dat de minister ten onrechte aan referente heeft tegengeworpen dat zij niet naar waarheid heeft verklaard over haar eerdere huwelijken want:
- dat referente de huwelijken niet heeft genoemd betekent niet dat zij deze verzwegen heeft;
- de vraag op de ‘vragenlijst voor verblijf bij partner’ was onduidelijk;
- referente heeft een geheugenstoornis en de huwelijken zijn van lang geleden;
- referente heeft alsnog inzicht gegeven tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister aan eiser en referente heeft mogen tegenwerpen dat referente niet uit eigen beweging heeft verklaard over haar ex-echtgenoten voor wie zij in het verleden als referente is opgetreden.
Op de vragenlijst staat: “Hebt u eerder een relatie gehad met iemand die voor u vanuit het buitenland naar Nederland is gekomen? Zo ja, met wie en wanneer was dat?”. Gelet op deze vraagstelling had het voor referente duidelijk moeten zijn dat zij alle namen van haar ex-echtgenoten die naar Nederland zijn gekomen moest opgeven, en niet alleen de naam van haar laatste ex-echtgenoot. Voor zover in beroep is gesteld dat referente haar huwelijken vergeten was omdat deze lang geleden waren en zij een geheugenstoornis heeft, heeft referente deze stelling pas voor het eerst in beroep naar voren gebracht en bovendien in het geheel niet onderbouwd. Verder kan de enkele stelling dat referente tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase alsnog inzicht heeft gegeven, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft de minister gemotiveerd uiteen gezet op welke punten de verklaringen van referente over haar huwelijken met haar ex-echtgenoten niet worden gevolgd, met name gelet op registraties in de BRP die niet in overeenstemming zijn met de verklaringen van referente. Dit standpunt van de minister is in beroep niet gemotiveerd betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert ten derde aan dat de omstandigheid dat hij en referente in het verleden huwelijken zijn aangegaan, op zichzelf niet toereikend is om een schijnhuwelijk aanwezig te achten. De minister heeft de aanvraag om de machtiging tot voorlopig verblijf enkel en alleen afgewezen op basis van onderbuikgevoelens en vermoedens.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat er sterke aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiser en referente. Anders dan eiser stelt, heeft de minister de omstandigheid dat het huwelijk met eiser het zesde huwelijk van referente is niet op zichzelf doorslaggevend geacht, maar betrokken in combinatie met andere omstandigheden. De rechtbank verwijst hiervoor naar alle feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder 4 en naar het standpunt van de minister onder 5. Dat het standpunt van de minister is gebaseerd op onderbuikgevoelens, volgt de rechtbank volstrekt niet. De minister heeft het standpunt mogen innemen dat uit de feiten en omstandigheden blijkt van een patroon met betrekking tot het aangaan van huwelijken en het optreden als referent in verblijfsrechtelijke procedures. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf krijgt voor verblijf bij referente. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.