ECLI:NL:RBDHA:2025:8484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 maart 2025 en is eerder getoetst in een uitspraak van 21 maart 2025. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 28 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende voortgang is in de uitzettingsprocedure en er geen aanwijzingen zijn dat de aanvraag tot afgifte van een laissez-passer niet zal slagen. Eiser heeft niet aangetoond dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 10 maart 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 21 maart 2025 [1] .
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en de verslagen van twee vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 28 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 maart 2025 (in de zaak NL25.11317) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 19 maart 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat hij alle gegevens heeft verstrekt waarover hij beschikte en heeft toegelicht waarom het voor hem niet mogelijk is aanvullende gegevens te verstrekken.
3. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 21 maart 2025. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 2.1 van deze uitspraak. De situatie in de onderhavige zaak is ongewijzigd met de enkele aanvulling dat verweerder op 10 april 2025 en 17 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande laissez-passer (lp) aanvraag. Het tijdsverloop sinds de uitspraak van 21 maart 2025 is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. Dat eiser alle gegevens heeft verstrekt waarover hij beschikte en het naar eigen zeggen niet mogelijk is om aanvullende gegevens te verstrekken, maakt dit niet anders. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 15 april 2025 blijkt dat de Algerijnse autoriteiten onderzoek doen op basis van vingerafdrukken, wat vanwege het ontbreken van documenten bij eiser langer kan duren. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder vooralsnog tijd moet worden gegund om het antwoord van de Algerijnse autoriteiten af te wachten. Er zijn ook geen aanknopingspunten dat het lp traject op niets zal uitlopen en er geen lp voor eiser zal worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat de verrichte uitzettingshandelingen, gelet op het verstreken tijdsverloop, te minimaal zijn. De afgelopen maanden is er alleen gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten over de openstaande aanvraag tot afgifte van een lp. Er is in al die tijd niet één keer telefonisch navraag gedaan bij de Algerijnse autoriteiten of de aanvraag wel goed is ontvangen en wanneer men verwacht deze te behandelen.
5. Uit de voortgangsrapportage van 23 april 2025 volgt dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden op 15 april 2025. Daarnaast blijkt zoals hiervoor (onder 3) is overwogen dat verweerder de Algerijnse autoriteiten op 10 april 2025 en 17 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag van 14 maart 2025 is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om te oordelen dat verweerder in dit verband meer had moeten ondernemen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat de verrichte uitzettingshandelingen, gelet op het tijdsverloop, te minimaal zouden zijn. Ook zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die dat anders maken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het laten voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend?
6. Eiser betoogt tot slot dat het laten voortduren van de maatregel van bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Daartoe voert eiser aan dat de langdurige bewaring mentaal belastend is en dat hij het daarnaast moeilijk vindt om zijn naasten zolang te moeten missen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat er omstandigheden zijn die maken dat het laten voortduren van de maatregel van bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser mentaal belastend is om in bewaring te zitten en zijn naasten te missen, is dit op zichzelf niet genoeg om te concluderen dat de maatregel van bewaring daardoor onevenredig bezwarend is. Voor eiser zijn medische voorzieningen beschikbaar in het detentiecentrum, mocht hij deze nodig hebben. Daarnaast heeft eiser, ook in bewaring, de mogelijkheid om contact te onderhouden met zijn naasten. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 21 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5133.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.