In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E.J.M. van den Toorn, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste termijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, is overschreden. Hierdoor heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is er een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000, voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en benadrukt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, mits aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien de ingebrekestelling na 15 april 2025 is ingediend, er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is op grond van de Vreemdelingenwet 2000.