In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 mei 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel uitstel van vertrek, welke door de minister van Asiel en Migratie op 6 augustus 2024 is afgewezen. De minister heeft op 15 april 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt tegen het verzoek, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.