ECLI:NL:RBDHA:2025:843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buitenbehandelingstelling asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 23 februari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd door de Minister van Asiel en Migratie op 25 juli 2023 buiten behandeling gesteld. Eiser stelde dat hij niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van het besluit, waardoor de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar zou zijn. De rechtbank heeft op 14 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat eiser tijdig kennis had moeten nemen van het voornemen en het besluit. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is, omdat het de verantwoordelijkheid van eiser was om tijdig beroep in te stellen. Eiser's argument dat er nog geen besluit op zijn aanvraag is genomen, wordt verworpen, omdat verweerder heeft aangegeven dat het bestreden besluit niet is ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen connexiteit is. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.50742 (beroep) en NL24.50743

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van 18 december 2024 van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft op
23 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 juli 2023 deze aanvraag buiten behandeling gesteld en aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
1.1.
Verweerder heeft op 8 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Wat voert eiser aan?
2. Eiser voert aan dat het bestreden besluit en het voornemen niet eerder aan hem zijn bekendgemaakt en dat de overschrijding van de beroepstermijn daarom verschoonbaar is. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de procedure niet juist heeft gevolgd. Hij wijst er daarbij op dat het voornemen van 10 juli 2023 is ingetrokken. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een e-mail van 31 oktober 2024 van een IND-medewerker overgelegd. Daarnaast voert eiser aan dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn aanvraag daarom ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Op zitting heeft eiser naar voren gebracht dat het dossier dat hij van de IND kreeg niet compleet was en dat hij eerst hangende de procedures bij de rechtbank geïnformeerd is over alle stukken. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder nog niet heeft beslist op zijn aanvraag van
23 februari 2023 en dat deze dus nog steeds loopt.
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het voornemen van 10 juli 2023 en het bestreden besluit van
25 juli 2023 zijn conform het in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vastgelegde beleid ter inzage gelegd. Het beroep dient volgens verweerder daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder heeft verweerder excuses aangeboden voor de e-mail van
31 oktober 2024, waarin abusievelijk staat dat het voornemen zou zijn ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven het te betreuren als er dingen niet goed zouden zijn gegaan met de dossiervorming.
Wat is het beoordelingskader?
4. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge het tweede lid kan bekendmaking op andere geschikte wijze geschieden, indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid.
4.1.
Volgens paragraaf C1/2.13 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt de beschikking op een asielaanvraag verzonden aan de gemachtigde, tenzij er geen gemachtigde bekend is. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige beroep is gericht tegen het bestreden besluit van 25 juli 2023. Uit navraag bij verweerder ter zitting en uit de overhandigde rapporten van bevindingen van 10 en 25 juli 2023 blijkt dat eiser destijds geen gemachtigde had. Dit is niet in geschil. Evenmin in geschil is dat het voornemen en het bestreden besluit ter inzage zijn gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee op de juiste wijze het voornemen en het besluit bekendgemaakt. De rechtbank verwijst hierbij ook naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] Dat betekent dat eiser uiterlijk op 1 augustus 2023 nog beroep had kunnen instellen tegen het bestreden besluit. Dat de (huidige) gemachtigde van eiser pas later een kopie van het bestreden besluit ontving, betekent niet dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Het was de verantwoordelijkheid van eiser om destijds kennis te nemen van het voornemen en het besluit en om, indien hij dat wilde, tijdig beroep in te stellen.
5.1.
Voor zover eiser betoogt dat er nog geen besluit op zijn aanvraag is genomen, slaagt dit betoog niet. Weliswaar heeft een medewerker van de IND in een mailbericht van 31 oktober 2024 te kennen gegeven dat het voornemen van 10 juli 2023 als ingetrokken kan worden beschouwd, maar verweerder heeft toegelicht dat dit een ambtelijke misslag is en wijst er bovendien terecht op dat nergens is gezegd dat het bestreden besluit is ingetrokken.
5.2.
Gelet op het bovenstaande wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hetgeen verder is aangevoerd ten aanzien van de vraag of eiser met onbekende bestemming was vertrokken, zal daarom niet meer worden beoordeeld.
5.3.
Voor zover verweerder de huidige gemachtigde van eiser niet gelijk de beschikking zou hebben gegeven over het volledige dossier valt dit te betreuren, maar kan dit niet tot een andere eindconclusie leiden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om de voorlopige voorziening worden afgewezen, vanwege het gebrek aan connexiteit.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2286 en 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:570 op het hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:571.