ECLI:NL:RBDHA:2025:8428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag, overschrijding van beslistermijn en dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 10 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 13 december 2022. De rechtbank heeft eerder, op 25 juli 2024, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op 13 september 2024 een besluit op de aanvraag bekend te maken. Eiser heeft op 1 januari 2025 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder geen verweerschrift heeft ingediend.

De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld. In de eerdere uitspraak is verweerder een dwangsom van € 100 opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Aangezien de minister nog steeds geen besluit heeft genomen, is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank legt een nieuwe termijn van twee weken op voor verweerder om alsnog een besluit bekend te maken.

Daarnaast wordt verweerder een dwangsom van € 200 opgelegd voor elke dag dat deze nieuwe termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 10 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 13 december 2022.
Bij uitspraak van 25 juli 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om uiterlijk op 13 september 2024 een besluit op de aanvraag bekend te maken (ECLI:NL:RBDHA:2024:12000).
Op 1 januari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [1] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
2. In haar uitspraak van 25 juli 2024, bekendgemaakt op 26 juli 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op 13 september 2024 alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
3. Eiser heeft het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 1 januari 2025. De minister heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraak op het beroep al een redelijke nadere beslistermijn gesteld. Daar komt bij dat inmiddels ook de uiterste beslistermijn van 21 maanden zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn ruimschoots is verstreken en verweerder nog geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
5. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsom vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven.
6. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.