ECLI:NL:RBDHA:2025:8399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
SGR 25/2251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van een gebiedsverbod en de beoordeling van spoedeisend belang

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verlenging van een eerder opgelegd gebiedsverbod voor de wijken Buitenhof en Tanthof in Delft. De burgemeester van Delft heeft het gebiedsverbod met een besluit van 29 januari 2025 met drie maanden verlengd, ingaande op 1 februari 2025. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlenging en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond door verzoekster. Hoewel het gebiedsverbod als ingrijpend wordt ervaren, is niet gebleken dat verzoekster een vaste verblijfplaats heeft binnen het gebied waarvoor het verbod geldt. Verzoekster heeft weliswaar gesteld dat het verbod onevenredig belastend is, maar dit is niet onderbouwd. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster zich kan wenden tot de daklozenopvang en dat het gebiedsverbod op 1 mei 2025 afloopt.

Uiteindelijk wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het gebiedsverbod in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. B.D.A. Mantingh, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2251

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.B. Jobse),
en

de burgemeester van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. P. de Man).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verlenging van het eerder aan haar opgelegde gebiedsverbod voor de wijken Buitenhof en Tanthof in Delft.
1.1.
Verweerder heeft het gebiedsverbod met het besluit van 29 januari 2025 met drie maanden verlengd per 1 februari 2025. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er sprake is van een voldoende spoedeisend belang. [2] De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval onvoldoende is gebleken. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.1.
Verweerder heeft het gebiedsverbod voor een derde keer verlengd omdat verzoekster wederom meerdere keren overlast heeft veroorzaakt binnen het geldende gebiedsverbod. Verzoekster heeft op 25 maart 2025 een voorlopige voorziening ingediend. Diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter haar gevraagd om het door haar gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen.
2.2.
Volgens verzoekster is het gebiedsverbod voor haar onevenredig bezwarend, en schiet het zijn doel voorbij nu is gebleken dat het verbod niet kan voorkomen dat zij zich binnen het verboden gebied begeeft. Zo is zij de dag voor de indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening opnieuw aangehouden door de politie wegens overtreding van het gebiedsverbod. Het gebiedsverbod is daarom niet langer houdbaar en de uitvoering is praktisch onmogelijk voor betrokken instanties als de politie en het Openbaar Ministerie.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitvoerbaarheid van het gebiedsverbod niet van invloed is voor de vraag of er sprake is van een spoedeisend belang voor verzoekster bij de gevraagde voorziening. Dat het gebiedsverbod onevenredig belastend is omdat verzoekster zich in het gebied moeten begeven, is daarnaast niet onderbouwd. Niet is gebleken dat zij een (vaste) verblijfplaats heeft binnen het gebied waarvoor het verbod geldt. Dat verzoekster stelt bij kennissen daar te moeten overnachten is hiertoe onvoldoende. Naar eigen zeggen kan zij bij haar moeder verblijven. Daarnaast kan zij zich wenden tot de daklozenopvang aan de [adres] in [plaats] , waar zij ook haar postadres heeft. Daar komt bij dat op 1 mei 2025 de verlenging van het gebiedsverbod zal aflopen.
2.4.
Hoewel een (verlenging van) een gebiedsverbod zeer ingrijpend is, komt de voorzieningenrechter gelet op het bovenstaande tot de slotsom dat er onvoldoende is gebleken van spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te kunnen treffen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Dat betekent dat het gebiedsverbod in stand blijft.
3.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.