ECLI:NL:RBDHA:2025:8262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25 5094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op nareisaanvraag in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn nareisaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van acht weken een besluit heeft genomen, wat heeft geleid tot de ontvankelijkheid en gegrondheid van het beroep. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na 1 maart 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak gebeuren. De rechtbank heeft tevens een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf op 27 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5094
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer), en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 4 november 20241. In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiser, indien de minister niet binnen die termijn kenbaar maakt dat hij nader onderzoek wil verrichten. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiser stelt daarom nu beroep in.
Overwegingen
De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out. Deze werkwijze houdt in dat de minister de aanvraag van eiser naar verwachting in februari 2025 in behandeling neemt. Tegen deze achtergrond verzoekt de minister de rechtbank primair om het beroep van eiser tot dat moment aan te houden. Dit verzoek kan onbesproken blijven, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de aanvraag inmiddels in behandeling is genomen.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

1.ECLI:NL:RBOVE:2024:5710.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser onderhavig beroep heeft ingesteld op 3 februari 2025, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.4 De rechtbank stelt overigens vast dat de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig is verbeurd en de minister nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
5. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 4 november 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.5 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiser gegrond?
6. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
7. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.6 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.7
8. De minister heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij enkel ingaat op algemene aspecten over het werken volgens het fifo-principe. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvraag. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit ligt anders als de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en hij dat schriftelijk aan eiser meedeelt. In dat geval moet de minister het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend maken. De termijn gaat met terugwerkende kracht in vanaf 1 maart 2025, gezien verweerder de aanvraag naar verwachting in februari 2025 in behandeling heeft genomen.

4.ECLI:NL:RVS:2024:4865.

6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, zoals de minister heeft verzocht.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Eiser heeft in zijn eerste beroep ook om een bestuurlijke dwangsom verzocht. In de hiervoor genoemde uitspraak van 4 november 2024 is door de bestuursrechter de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het geval dat aan – zoals in deze zaak – een eerdere, door de rechtbank bepaalde, beslistermijn geen gevolg wordt gegeven is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een (resterende) bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom in deze zaak dan ook niet vaststellen.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 8. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken vanaf 1 maart 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en hij dat aan eiser schriftelijk meedeelt, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.