ECLI:NL:RBDHA:2025:826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielaanvraag had ingediend, was door de minister van Asiel en Migratie op 10 december 2024 geïnformeerd dat zijn aanvraag niet in behandeling zou worden genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit beroep werd op 9 januari 2025 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Op 15 januari 2025 werd verzoeker meegedeeld dat hij op 28 januari 2025 zou worden overgedragen aan Kroatië. Hierop heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen en om zijn verzet af te wachten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang, gezien de aanstaande overdracht aan Kroatië. De rechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening toewijsbaar is, omdat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat er op zijn verzet is beslist. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de proceskosten van verzoeker door de verweerder moeten worden vergoed, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2763

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 10 december 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 9 januari 2025 (de bestreden uitspraak) buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard. [1]
Verzoeker heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Op 15 januari 2025 is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 28 januari 2025 zal worden overgedragen aan Kroatië. Verzoeker heeft vervolgens om een voorlopige voorziening verzocht met het doel om niet te worden overgedragen en zijn verzet hier te kunnen afwachten.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. [2] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoeker op 28 januari 2025 zal worden overgedragen aan Kroatië.
3. Verzoeker heeft een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit daarom kennelijk ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In een dergelijke situatie wordt de zaak afgedaan zonder zitting waarvoor de toestemming van partijen niet is vereist.
5. Tegen een uitspraak ingevolge artikel 8:54 Awb kan een belanghebbende als hier verzoeker op grond van artikel 8:55 Awb verzet worden gedaan. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter ingevolge het vierde lid van artikel 8:55 Awb de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is.
6. In het verzetschrift van 17 januari 2025 heeft verzoeker gevraagd om het verzet op zitting te behandelen.
7. Thans kan (nog) niet worden geoordeeld of het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Dat betekent dat verzoeker op een nog nader te bepalen zitting zal moeten worden gehoord.
8. Onder deze omstandigheden weegt verzoekers belang om de behandeling van zijn verzet in Nederland af te wachten zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker op 28 januari 2025 over te dragen aan de Kroatische autoriteiten
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dit betekent dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op zijn verzet met zaaknummer NL24.49427 V is beslist.
10. Verweerder moet de proceskosten van verzoeker vergoeden. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het verzet;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Awb.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.