ECLI:NL:RBDHA:2025:8239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/09/680212 / FA RK 25-1090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Aruba en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarige. De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Aruba te verhuizen en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verhuizing en de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er geschillen zijn over de zorg en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders, de huidige verblijfplaats van de minderjarige en de wensen van beide ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zal zijn en heeft de moeder vervangende toestemming verleend om naar Aruba te verhuizen. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige jaarlijks contactmomenten met de vader zal hebben, zowel in Nederland als op Curaçao. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder toegewezen en de verzoeken van de vader afgewezen, met inachtneming van de belangen van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-1090
Zaaknummer: C/09/680212
Datum beschikking: 28 april 2025 (bij vervroeging)

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 13 februari 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Vurdelja te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het aanvullend verzoekschrift.
Op 11 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, alsmede [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Door de vader zijn op de zitting een aantal producties overgelegd.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van na te melden minderjarige bij de moeder zal zijn;
- te bepalen dat tussen de vader en de minderjarige een zorgregeling zal gelden inhoudende dat de minderjarige bij de vader zal verblijven ieder jaar gedurende twee weken op de Antillen in de periode dat de vader naar de Antillen afreist en waarbij:
- de moeder zich ervoor zal inzetten om eenmaal in de twee jaar voor twee weken naar Nederland te reizen zodat de vader en de minderjarige elkaar kunnen zien;
- er gedurende drie dagen per week videobelmomenten zullen zijn, op de maandagen, woensdagen en zaterdagen om 18.30 uur waarbij de moeder de vader zal bellen;
- vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van de vader vervangt, om met de minderjarige naar Aruba te verhuizen;
- te bepalen dat de minderjarige voor de tijd dat de moeder met de minderjarige in Nederland verblijft bij de vader zal verblijven eenmaal in de twee weken van donderdag na de kinderopvang tot zondagavond, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft mondeling verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] .
- [minderjarige] verblijft bij de moeder.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, ingeval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders, of een van hen, aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Op grond van artikel 1:253a, derde lid, BW in samenhang met artikel 1:247a BW, moeten de ouders bij beëindiging van hun samenleving een ouderschapsplan opstellen. Genoemd derde lid van artikel 1:253a BW bepaalt dat als de ouders daaraan niet hebben voldaan, de rechter de beslissing op een in het tweede lid van dat artikel bedoeld verzoek ambtshalve aanhoudt, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege als het belang van het kind dit vergt.
Uit de behandeling ter zitting en de stukken volgt dat het de ouders vanwege hun geschilpunten tot op heden niet is gelukt om gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de behandeling van de verzoeken wordt aangehouden en zal de moeder ontvangen in haar verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft op de zitting een vergelijk tussen partijen beproefd, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
Hoofdverblijfplaats [minderjarige]
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn, toewijzen, nu de vader geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek en dit verzoek aansluit bij de feitelijke situatie.
Vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling
De moeder heeft de rechtbank verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar Aruba te verhuizen.
Nu de vader geen toestemming verleent, dient de rechtbank, gelet op artikel 1:253a BW, een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
Uit vaste jurisprudentie volgt – onder meer Hoge Raad, 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5901 – dat bij de beslissing over vervangende toestemming voor de verhuizing van het kind alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen.
Dit kan er ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang van de eerste orde moet zijn bij de te verrichten belangenafweging. Het gaat dan onder andere om:
  • het recht en belang van de moeder om het leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak voor de moeder om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de vader te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de vader en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de vader en de kinderen voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin de kinderen zijn geworteld in de omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact na de verhuizing.
Bovenstaande opsomming is niet bedoeld als bepaling van criteria waaraan elk afzonderlijk moet worden voldaan, maar bij de beoordeling moet een belangenafweging gemaakt worden met inachtneming van genoemde omstandigheden.
In casu zal de rechtbank de gestelde belangen afwegen in het licht van het recht en belang van de moeder om het leven opnieuw in te richten en de geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren en de rechten van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in de vertrouwde omgeving.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder in beginsel het recht heeft om in vrijheid haar leven (opnieuw) in te richten en samen met [minderjarige] een leven op te bouwen op Aruba.
Bij de beoordeling of de moeder daarbij ook een belang heeft, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De moeder heeft tot haar 26e jaar op Aruba gewoond en is in 2017 naar Nederland gekomen voor haar studie. Na de geboorte van [minderjarige] - in Nederland - is de vader van oktober 2023 tot mei 2024 gedetineerd geweest en daarna hebben partijen nog twee maanden samen doorgebracht. De moeder is in juli 2024 met toestemming van de vader met [minderjarige] naar Aruba afgereisd om verder aan haar studie te werken. De familie van de moeder op Aruba, waaronder de oma en de ooms en tantes van [minderjarige] , ondersteunde de moeder waar nodig. De vader is kort nadat de moeder met [minderjarige] naar Aruba was afgereisd ook naar Aruba afgereisd, heeft daar volgens moeder een einde gemaakt aan de relatie en is teruggekeerd naar Nederland. De moeder is in november 2024 voor twee weken naar Nederland gereisd voor school en contact tussen de vader en [minderjarige] . Vanaf midden maart 2025 is de moeder met [minderjarige] wederom teruggekeerd naar Nederland in verband met haar studie. De moeder is van plan om tot juli/augustus 2025 in Nederland te blijven en na ontvangst van haar diploma terug te keren naar Aruba. De moeder heeft op Aruba op haar stageplek op een middelbare school een baan aangeboden gekregen bij het afronden van haar studie docente Omgangskunde.
De moeder heeft verder gesteld dat het immer haar bedoeling was om na het einde van haar studie terug te keren naar Aruba naar haar familie, zodat [minderjarige] daar kan opgroeien met haar oma, ooms, tantes, neefjes en nichtjes. Volgens de moeder was dit bij de vader bekend en had hij aangegeven, toen partijen nog een relatie hadden, dat hij ook de wens had om dan terug te keren naar Aruba / Curaçao.
De vader heeft betwist dat hij met de moeder heeft afgesproken na afloop van de studie van de moeder direct terug te gaan naar Aruba / Curaçao. Volgens de vader hebben partijen afgesproken dat zij in Nederland zouden blijven wonen totdat de andere dochter van de vader oud genoeg is om zonder haar vader te kunnen.
Beide partijen hebben hun stelling ten aanzien van de gemaakte afspraak niet nader onderbouwd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of partijen een afspraak hebben gemaakt en zal daarom beschikken alsof er geen afspraak is gemaakt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het toekomstperspectief van de moeder en [minderjarige] op Aruba is. De moeder heeft haar hele leven tot aan haar studie op Aruba gewoond. De familie van de moeder, waaronder de oma, ooms, tantes, neefjes en nichtjes van [minderjarige] , woont op Aruba. Weliswaar heeft de vader gesteld dat de moeder in Nederland ook nog een tante en een nicht heeft, maar de rechtbank begrijpt de wens van de moeder, die overigens heeft aangegeven dat het een oudtante en een nicht betreft, om bij haar eigen moeder, broers/zwagers en (schoon)zussen en hun kinderen op Aruba te zijn. [minderjarige] heeft gedurende de tweede helft van haar korte leven (zij is nu 2 jaar oud) grotendeels op Aruba verbleven. [minderjarige] ging daar naar een kinderdagverblijf en zij heeft veel tijd doorgebracht met de familie van de moeder. De moeder kan blijkens de door haar overgelegde productie 4 na het afronden van haar studie docente Omgangskunde tweede graad op Aruba in aanmerking komen voor een betrekking bij de FEPA. De vader heeft weliswaar gesteld dat dit slechts een optie is, maar de rechtbank leest in de door de moeder overgelegde productie dat de moeder een toezegging heeft gekregen en dat de kans groot is dat zij als docente aan de slag kan. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de moeder er belang bij heeft om met [minderjarige] naar Aruba te verhuizen.
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de moeder voldoende alternatieven en maatregelen heeft geboden om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten en/of te compenseren en daarin ook betrekken de rechten van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat tussen de vader en [minderjarige] een zorgregeling zal gelden inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven ieder jaar gedurende twee weken op Aruba in de periode dat de vader naar (de rechtbank begrijpt) Curaçao afreist. Op de zitting heeft de moeder aangeboden om in de tijd dat de vader op Curaçao is, [minderjarige] op haar kosten bij de vader te laten zijn, zodat de vader niet ook nog de kosten van een verblijf op Aruba heeft. Verder heeft de moeder toegezegd zich ervoor in te zetten om eenmaal in de twee jaar voor twee weken naar Nederland te reizen zodat de vader en [minderjarige] elkaar kunnen zien. Daarnaast heeft de moeder verzocht te bepalen dat er gedurende drie dagen per week videobelmomenten zullen zijn, op de maandagen, woensdagen en zaterdagen om 18.30 uur waarbij de moeder de vader zal bellen.
De vader heeft betwist dat hij ieder jaar naar Curaçao gaat en heeft aangegeven dat het aanbod van de moeder veel te weinig is.
De rechtbank is met de vader van oordeel dat het aanbod van de moeder te mager is en dat de gevolgen van de door moeder gewenste verhuizing voor [minderjarige] en de vader te weinig worden verzacht en/of gecompenseerd, doordat dat de moeder er onvoldoende voor zorgt dat de vader en [minderjarige] contact met elkaar kunnen hebben in de voor hen vertrouwde omgeving. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de moeder er belang bij heeft om met [minderjarige] naar Aruba te mogen verhuizen, zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen die naar het oordeel van de rechtbank maakt dat de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader wel voldoende worden verzacht en/of gecompenseerd en er voor zorgt dat de vader en [minderjarige] voldoende contact met elkaar hebben in de voor hen vertrouwde omgeving. De rechtbank neemt voor die vaststelling het volgende in aanmerking.
In juli 2024 is moeder met [minderjarige] van Nederland naar Aruba gegaan en in november 2024 zijn de moeder en [minderjarige] voor twee weken naar Nederland gekomen en weer terug naar Aruba gegaan. In maart 2025 is moeder met [minderjarige] weer van Aruba naar Nederland gekomen en zij gaat in juli/augustus 2025 weer terug. Op de zitting is gebleken dat de vader van voornoemde reisbewegingen de retourreis in november 2024 voor [minderjarige] heeft betaald omdat de moeder anders [minderjarige] niet mee zou nemen. Uit vorenstaande volgt dat de moeder in 1 jaar tijd meermaals op eigen kosten op en neer heeft kunnen reizen, waarbij zij in ieder geval in maart 2025 en juli/augustus 2025 ook heeft betaald voor de vlucht van [minderjarige] . Gelet hierop vindt de rechtbank het aanbod van de moeder om te trachten om 1 keer in de 2 jaar naar Nederland te komen niet toereikend. De rechtbank is van oordeel dat, met het oog op de vluchten van moeder en [minderjarige] in het afgelopen jaar, van de moeder verwacht mag worden dat zij er voor zorgt dat de vader [minderjarige] twee keer per jaar op haar kosten kan zien. Dit betekent dat de moeder de daarvoor benodigde reiskosten van [minderjarige] voor haar rekening neemt en voor zolang [minderjarige] niet alleen - als ‘unaccompanied minor’- reist, ook de kosten van de eventuele begeleider van [minderjarige] voor haar rekening neemt. Dat de moeder heeft gesteld dat haar ouders de vliegtickets in het afgelopen jaar (deels) hebben betaald en dit niet zullen blijven doen, zal de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing buiten beschouwing laten. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de moeder in de voorgeschreven regeling zal kunnen voorzien, te meer nu de moeder bij terugkeer op Aruba als docente aan de slag zal gaan en daarmee ook een eigen inkomen heeft. Gelet op het voorgaande en op het door de moeder ter zitting gedane aanbod, zal de rechtbank beslissen dat de vader [minderjarige] fysiek kan zien het ene jaar 2 keer in Nederland en het andere jaar 1 keer in Nederland en 1 keer op Curaçao, waarbij de moeder er op haar kosten voor zorgt dat [minderjarige] bij de vader is. De rechtbank zal hierbij bepalen, nu de moeder als docente aan de slag zal gaan en [minderjarige] op Aruba vanaf 4 jaar leerplichtig zal zijn, dat de contactmomenten zullen plaatsvinden tijdens de op Aruba geldende schoolvakanties. Daarom zal [minderjarige] in de vakantieperiodes de ene keer minimaal 14 aaneengesloten dagen en de andere keer minimaal 10 aaneengesloten dagen bij de vader doorbrengen, een en ander in onderling overleg tussen partijen vast te stellen.
Daarnaast zal de rechtbank vaststellen dat de vader 3 keer per week met [minderjarige] zal videobellen en wel, overeenkomstig het verzoek van de moeder, op de maandagen, woensdagen en zaterdagen. De rechtbank zal hierbij bepalen dat de moeder dit contact via videobellen zal begeleiden, nu [minderjarige] nog te jong is voor onbegeleid videocontact. De rechtbank verwacht van partijen dat zij hierbij niet tegen elkaar praten en dat zij als zij wel met elkaar willen praten hiervoor een ander moment kiezen. Eventuele meningsverschillen tussen partijen kunnen niet aan het videobellen tussen [minderjarige] en de vader in de weg staan. Vanwege het tijdsverschil tussen Nederland en Aruba dienen partijen in onderling overleg het tijdstip van het videobellen af te spreken. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet verwacht kan worden dat het videobellen voor een van partijen midden in de nacht plaatsvindt.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen, welke toestemming die van de vader vervangt, om met [minderjarige] naar Aruba te verhuizen, toewijzen en daarbij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen zoals hierboven overwogen.
Voorlopige zorgregeling
De moeder heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige] voor de tijd dat de moeder met [minderjarige] in 2025 nog in Nederland verblijft bij de vader zal verblijven eenmaal in de twee weken van donderdag na de kinderopvang tot zondagavond, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige] .
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd in die zin dat het hem in verband met zijn werk en school niet lukt om [minderjarige] donderdag al bij zich te hebben.
De rechtbank ziet in het verweer van de vader aanleiding de zorgregeling zoals die nu loopt vast te stellen als voorlopige zorgregeling voor de tijd dat de moeder in 2025 nog met [minderjarige] in Nederland verblijft. Dit komt er op neer dat [minderjarige] alsdan bij de vader zal verblijven eenmaal in de twee weken van vrijdagmiddag uit de kinderopvang tot zondagavond 19.00 uur, waarbij het gaat om de weekenden vallend aan het einde van de oneven weken. Nu de moeder al de andere dagen voor [minderjarige] zorgt, zal de rechtbank hierbij bepalen dat de vader [minderjarige] ophaalt bij de kinderopvang en haar terugbrengt naar de moeder.
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
verleent de moeder vervangende toestemming, welke toestemming die van de vader vervangt, om met [minderjarige] naar Aruba te verhuizen;
*
bepaalt dat [minderjarige] bij de vader zal zijn het ene jaar 2 keer in Nederland en het andere jaar 1 keer in Nederland en 1 keer op Curaçao, waarbij de contactmomenten zullen plaatsvinden tijdens de op Aruba geldende schoolvakanties, de ene keer minimaal 14 dagen en de andere keer minimaal 10 dagen, een en ander in onderling overleg tussen partijen vast te stellen;
bepaalt dat de moeder voor deze contactmomenten de reiskosten van [minderjarige] en indien nodig haar begeleider zal betalen;
bepaalt dat de vader 3 keer per week met [minderjarige] zal videobellen en wel op de maandagen, woensdagen en zaterdagen, waarbij de moeder dit contact via videobellen zal begeleiden en waarbij vanwege het tijdsverschil tussen Nederland en Aruba partijen in onderling overleg het tijdstip van het videobellen zullen afspreken zodanig dat het videobellen niet midden in de nacht zal plaatsvinden voor een van de partijen;
bepaalt dat [minderjarige] voor de periode dat de moeder nog in Nederland verblijft bij de vader zal verblijven eenmaal in de twee weken van vrijdagmiddag uit de kinderopvang tot zondagavond 19.00 uur, waarbij het gaat om de weekenden vallend aan het einde van de oneven weken en waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de kinderopvang en haar terugbrengt bij de moeder;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2025.