ECLI:NL:RBDHA:2025:8212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
24_6346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering na langdurige afwijzing en heroverweging van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser, die eerder meerdere keren was afgewezen. Eiser, geboren in 1996, had in 2014 voor het eerst een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij arbeidsvermogen zou hebben. Na een tweede aanvraag in 2019, die ook werd afgewezen, heeft eiser in 2023 opnieuw een aanvraag ingediend, na een diagnose van schizofrenie. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen nieuw feit was dat de eerdere afwijzingen zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 april 2025, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzingen voldoende gemotiveerd waren en dat er geen reden was om deze te herzien. Eiser voerde aan dat hij al voor 2014 ernstige psychische problemen had, maar de rechtbank stelde vast dat de aanvraag van 6 oktober 2023 moest worden beoordeeld op basis van de Wajong-regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de ingangsdatum van de Wajong-uitkering terecht was vastgesteld op 6 oktober 2023, omdat de wetgeving niet toestaat dat een uitkering met terugwerkende kracht wordt toegekend, tenzij er sprake is van kennelijke hardheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Bij besluit van 26 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan eiser per 6 oktober 2023 een Wajong-uitkering toegekend.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996. Op 16 september 2014 heeft eiser een Wajong- uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 december 2014 afgewezen op de grond dat eiser arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Op 6 april 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een Wajong uitkering ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder bij besluit van 26 oktober 2020 de afwijzing gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 1 januari 2018 niet over arbeidsvermogen beschikt, maar dat dit niet duurzaam is.
Eiser heeft tegen het besluit van 26 oktober 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2022 opnieuw beslist op het bezwaar en het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Op 6 oktober 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld: “na 3e opname klinisch centrum acute psychiatrie. Nu officieel schizofrenie vastgesteld. Was voorheen ongespecificeerd icm problematiek uit puberteit”. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht. Deze arts heeft in zijn rapport van 17 oktober 2023 geconcludeerd dat de door eiser bij zijn aanvraag overgelegde medische informatie niet is aan te merken als een nieuw feit of omstandigheid en dat eiser ongewijzigd duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Verweerder heeft daarop bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in verband met het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar op 29 april 2024 rapport uitgebracht. Daarin vermeldt hij dat gezien het feit dat eiser vanaf zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen heeft gehad en inmiddels een periode van 10 jaar is verstreken, het verlies aan arbeidsvermogen duurzaam is te achten. Dit laat volgens de verzekeringsarts b&b onverlet dat, zoals hij in de eerdere bezwaarprocedure geschreven heeft, een IPS-traject mogelijkheden biedt, maar dat gelet op de verstreken periode van volledige arbeidsongeschiktheid niet geconcludeerd kan worden tot niet-duurzaamheid.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder -onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b- aan eiser per 6 oktober 2023 een Wajong-uitkering toegekend.
3. Eiser voert ten eerste aan dat nu de primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat hij ongewijzigd duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, verweerder in de bezwaarprocedure aanleiding had moeten zien het besluit waarbij de aanvraag uit 2019 was afgewezen te herzien. De rechtbank volgt eiser hier niet in. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport overwogen dat de primaire verzekeringsarts eraan voorbij is gegaan dat, zoals hij in de eerdere bezwaarprocedure al had geschreven, een IPS-traject nog altijd mogelijkheden biedt. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er geen reden is terug te komen van de eerdere afwijzingen. Daarmee is de verzekeringsarts b&b in bezwaar afgeweken van het standpunt van de verzekeringsarts. Dat is toegestaan nu in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging plaatsvindt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reden was de eerdere afwijzing te herzien.
4. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat aan hem per 27 maart 2014 een Wajong-uitkering moet worden toegekend. Hij had al voor 2014 ernstige gedragsproblemen en psychische beperkingen. De diagnose schizofrenie is pas in 2023 officieel bij hem vastgesteld, maar de gedragsproblematiek die aanvankelijk als ADHD en ODD werd gediagnosticeerd blijkt achteraf een vroege uiting van schizofrenie te zijn geweest. Uit de nieuwe medische rapportages blijkt dat hij op geen enkel moment in staat is geweest om duurzaam te werken. Daarnaast is eiser van mening dat verweerder met toepassing van artikel 2:19, derde lid, van de Wajong aan hem per 6 oktober 2022 een Wajong uitkering had moeten toekennen. Hij voert daartoe aan dat de diagnose voor 2022 al relevant was, nu uit de medische gegevens blijkt dat hij structurele psychoses en gedragsproblemen had en dat zijn arbeidsongeschiktheid al voor 2022 bestond.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een verklaring van zijn behandelend psychiater en diverse andere medische stukken overgelegd.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag dateert van 6 oktober 2023. Daarmee dient de aanvraag beoordeeld te worden aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 1a van de Wajong. Dit betekent dat er geen ruimte is om de aanvraag te beoordelen aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2, zoals door eiser is bepleit.
5.2.
Artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat het Uwv op aanvraag vaststelt of er recht op een Wajong-uitkering bestaat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het recht op een Wajong-uitkering ontstaat op de dag waarop de aanvraag werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene 18 jaar wordt. Op grond van het vierde lid van dit artikel is het Uwv bevoegd het recht op een Wajong-uitkering ambtshalve toe te kennen als de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid.
5.3.
Gelet op de bewoordingen van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong kan een Wajong-uitkering niet met ingang van een eerdere ingangsdatum dan per de aanvraagdatum worden toegekend. Dit is alleen anders als op grond van het vierde lid een aanvraag niet vereist is. De ingangsdatum wordt in dat geval vastgesteld op het moment waarop het Uwv kennis heeft kunnen nemen van een situatie waarin mogelijk sprake is van een recht op Wajong-uitkering en de voorwaarde van het doen van een aanvraag (op dat moment) leidt tot een kennelijke hardheid. Door de wetgever is daarbij bijvoorbeeld gedacht aan situaties waarin de jonggehandicapte niet in staat was een aanvraag in te dienen. Daar is in deze zaak geen sprake van, nu eiser al eerder een aanvraag heeft ingediend.
5.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de ingangsdatum van de Wajong-uitkering heeft vastgesteld op 6 oktober 2023. Daarbij merkt de rechtbank op dat de toekenning per die datum heeft plaatsgevonden op niet medische gronden. Verweerder heeft bij de toekenning toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong, waarin is vermeld dat de ingezetene die tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft alsnog jonggehandicapte wordt als deze tijdelijke situatie tien jaar heeft geduurd. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt zou pas in 2028 die 10-jaarstermijn zijn verstreken en zou eiser pas dan in aanmerking komen voor de Wajong- uitkering. De huidige toekenningsdatum is dus in die zin in het voordeel van eiser.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.