Op 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Rasul, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 22 oktober 2024 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2024 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.R. Sotthewes-de Jonge. Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening besproken, maar de voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was, aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een gerelateerde zaak (NL24.41974) die het beroep van de verzoeker betreft.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.