ECLI:NL:RBDHA:2025:8124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL24.47627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van bedreigingen en commuun delict

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1985, heeft op 16 oktober 2023 een opvolgende aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 29 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 februari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden, terwijl de minister vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd wordt door de broers van het minderjarige meisje dat hij heeft verkracht. De minister acht de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig, vooral omdat hij geen namen kan noemen van de broers, ondanks dat zij in dezelfde buurt wonen. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de vrees voor vervolging niet kan leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning asiel, aangezien verkrachting een commuun delict is en niet onder de gronden van het Vluchtelingenverdrag valt.

De rechtbank wijst erop dat de eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn vrees voor vervolging onderbouwen. De minister heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en de eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft op 16 oktober 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 november 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 24 februari 2025, samen met de zaak NL24.47628, op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft toen hij gedronken had met een vriend een minderjarig meisje verkracht. De politie in Nigeria zoekt eiser hierom. De politie is bij het ouderlijk huis van eiser geweest. De politie vertelde tegen de moeder van eiser dat hij zich moest melden bij het politiebureau. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria dat hij hiervoor wordt opgepakt en vervolgd door de autoriteiten. Ook wordt eiser sinds de verkrachting gezocht door de drie broers van het minderjarige meisje. De broers komen regelmatig langs bij het huis van de moeder van eiser om eiser te zoeken. Ook zijn de broers leden van de Eiye-cult. Eiser vreest bij terugkeer dat de broers van het minderjarige meisje hem zullen doden.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst
betrokkenheid van eiser bij de verkrachting van een minderjarig meisje, en
eiser wordt gezocht door de broers van het minderjarige meisje dat eiser heeft verkracht.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ten aanzien van het tweede element heeft de minister in het bestreden besluit toegelicht dat dit asielmotief in de vorige asielprocedure is getoetst. In de vorige procedure achtte de minister de verkrachting van een minderjarig meisje geloofwaardig. Verkrachting is een commuun delict dat niet kan worden herleid tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft in deze asielprocedure geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht die de beoordeling van dit asielmotief significant anders maakt. Uit de verklaringen van eiser blijkt namelijk niet dat de Nigeriaanse autoriteiten daadwerkelijk vervolging tegen eiser hebben ingesteld. Eiser verklaart alleen dat de politie op 10 augustus 2023 opnieuw bij zijn moeder is langs geweest. Het zoeken door de politie naar eiser is in de vorige asielprocedure meegenomen.
Verder acht de minister het derde element ongeloofwaardig. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser over het derde element geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser verklaart vaag over de broers van het minderjarige meisje. Eiser weet geen namen te noemen, ondanks dat hij verklaard heeft dat zowel hij als zijn familieleden in dezelfde buurt als de broers wonen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de drie broers eiser bedreigen of hebben bedreigd. Hierbij acht de minister van belang dat eiser de drie broers niet heeft genoemd in de vorige asielprocedure. Dit is opmerkelijk nu eiser heeft verklaard dat de drie broers hem sinds de verkrachting van het minderjarige meisje willen vermoorden. Gezien het voorgaande stelt de minister zich op het standpunt dat de relevante elementen van eiser niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Ook loopt eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico op ernstige schade.
Mocht de minister de bedreiging door de drie broers van het minderjarige meisje ongeloofwaardig achten?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij wordt bedreigd door de broers van het minderjarige meisje dat hij heeft verkracht. Het enkele feit dat eiser de namen van de drie broers niet kent maakt niet dat zijn verhaal onsamenhangend en onaannemelijk is. Volgens eiser kent men in Nigeria enkel de namen van vrienden en familie. De drie broers wonen 20 tot 30 minuten van eiser vandaan. Verder had eiser geen band met deze broers. Hij begroette ze alleen als hij ze tegen kwam. Daarmee is het niet onaannemelijk dat eiser de namen van de drie broers niet kent. Daar komt bij dat het niet onaannemelijk is om de namen van personen die bedreigingen uiten niet te kennen.
Verder betoogt eiser dat de drie broers van het meisje tegen anderen hebben gezegd dat zij eiser zullen vermoorden als ze hem te pakken krijgen. Hieruit blijkt volgens eiser dat hij niet veilig is in Nigeria. Eiser heeft de bedreigingen van de drie broers niet in zijn eerdere asielprocedure genoemd, omdat dit niet eerder aan de orde was en ze eiser nu pas bedreigd hebben. Eiser vreesde in de vorige asielprocedure voor de drie broers, maar ze hadden hem toen nog niet daadwerkelijk bedreigd. De drie broers hebben eiser nu bedreigd hem te vermoorden. Gezien deze bedreigingen en het feit dat de drie broers cultleden zijn van de ‘Eiye’ vreest eiser bij terugkeer naar Nigeria voor behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat de drie broers van het minderjarige meisje een dusdanige cruciale rol spelen in het verhaal van eiser dat van hem verwacht mag worden dat hij hun namen kent. Daar komt bij dat eiser uit dezelfde buurt en omgeving komt van de drie broers en eiser wel de naam van het minderjarige meisje weet. [1] Verder heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de drie broers tegen anderen hebben gezegd dat zij eiser zoeken om hem te vermoorden en dat anderen dit vervolgens weer aan eiser hebben verteld. De verklaring van eiser dat hij dit heeft gehoord is – zoals de minister niet ten onrechte stelt – onvoldoende. Ook heeft de minister daarbij niet ten onrechte van belang geacht dat het feit dat eiser deze informatie ‘via via’ heeft gehoord afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij de bedreigingen niet in de vorige asielprocedure naar voren heeft gebracht omdat hij nu pas bedreigd wordt, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de verkrachting vijftien jaar geleden heeft plaatsgevonden en gezien het lange tijdsverloop van eiser een uitgebreid, samenhangend en aannemelijk verklaring verwacht mocht worden over waarom de drie broers nu bedreigingen uiten. Dit heeft eiser niet gedaan. Dat de drie broers leden zijn van de cult ‘Eiye’ heeft eiser eveneens niet aannemelijk gemaakt.
Vormen de geloofwaardig geachte elementen grond om eiseres een asielvergunning te verlenen?
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft geloofwaardig geacht dat eiser een minderjarig meisje heeft verkracht. Eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer vreest voor een gevangenisstraf van 21 jaar. Eiser zal in Nigeria worden opgepakt en voor lange periode in de gevangenis worden gezet. Hieruit volgt volgens eiser de gegronde vrees van eiser voor vervolging. Verder betoogt eiser dat de minister in het bestreden besluit enkel stelt dat eiser de vrees voor vervolging en een reëel risico op schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister gaat niet inhoudelijk in op dat wat eiser daarover heeft gesteld.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat verkrachting een commuun delict is als bedoeld in paragraaf C2/3.2.11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en dit delict niet te herleiden is tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Als uitgangspunt moet worden genomen dat de vrees voor strafvervolging vanwege het plegen van een commuun delict in beginsel niet kan leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning asiel. Verder is een asielprocedure niet bedoeld om (mogelijke) strafvervolging vanwege het plegen van een commuun delict en (mogelijke) gevangenisstraf te ontlopen.
Daarnaast stelt de minister terecht dat eiser ten aanzien van de gevreesde strafvervolging geen nieuwe feiten en elementen naar voren heeft gebracht. Verder is niet gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten daadwerkelijk over zijn gegaan tot strafvervolging.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat de minister onvoldoende ingaat op wat eiser heeft aangevoerd over de vrees voor vervolging en reëel risico op schade, gaat de rechtbank hier niet nader op in. Eiser heeft dit standpunt niet onderbouwd. Daarmee kan het niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
8. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verslag nader gehoor, p. 6.