ECLI:NL:RBDHA:2025:8116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/09/681534 / JE RK 25-417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 april 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging te verlenen voor uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die opgroeit in een onveilige en instabiele omgeving. De vader is belast met het ouderlijk gezag, maar kan momenteel niet de benodigde zorg en opvoeding bieden. De minderjarige heeft een verleden van onveiligheid, instabiliteit, en er zijn zorgen over haar gedrag, waaronder middelengebruik en agressie. De kinderrechter heeft de noodzaak van jeugdhulp onderstreept en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beschikking op schrift gesteld op 8 mei 2025, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/681534 / JE RK 25-417
Datum uitspraak: 23 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in district [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 maart 2025;
- het rapport van de Raad van 4 maart 2025;
- de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper, ontvangen op 8 april 2025.
1.2.
Op 15 april 2025 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • mr. B.J. de Bruijn;
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is uitgenodigd voor de zitting maar niet verschenen. Tijdens de zitting bleek dat [minderjarige] niet langer uit hoofde van een zorgmachtiging bij [instelling 1] verbleef maar weer bij [instelling 2] omdat zij voldoende gestabiliseerd was. Om die reden is de behandeling van de zaak aangehouden zodat [minderjarige] alsnog met de kinderrechter kon spreken.
Op 23 april 2025 is de behandeling van de zaak voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [minderjarige] ;
  • mr. B.J. de Bruijn samen met een collega als toehoorder;
  • [naam 3] , namens de Raad;
  • [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
De vader is, met voorafgaande kennisgeving daarvan, niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover, voorafgaand aan de zitting op 23 april 2025 en in het bijzijn van haar advocaat, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden is de vader belast met het ouderlijk gezag. Bij beschikking van 17 oktober 2018 van de kantonrechter in Suriname is de moeder ‘ontzet uit de voogdij’ en is de vader als voogd benoemd.
2.2.
Sinds oktober 2024 verbleef [minderjarige] bij [instelling 2] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 januari 2025 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 26 april 2025.
2.4.
Begin maart 2025 is [minderjarige] met een crisismaatregel opgenomen binnen de GGZ. Bij beschikking van 9 april 2025 van de rechtbank Amsterdam is aansluitend op de voortgezette crisismaatregel een zorgmachtiging afgegeven. [minderjarige] heeft eerst bij [instelling 3] in [plaats 1] verbleven en verblijft sinds eind maart 2025 bij [instelling 1] in [plaats 2] .
2.5.
Inmiddels verblijft [minderjarige] sinds 14 april 2025 weer bij [instelling 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een verleden gekend waarin sprake was van onveiligheid en instabiliteit. Het vermoeden is dat dat zij als gevolg daarvan trauma’s heeft opgelopen. Dit is volgens de Raad van grote invloed op hoe het de afgelopen jaren ging en ook nu nog met [minderjarige] gaat. Er bestaan ernstige zorgen over haar opvoedomgeving, haar (verbale) agressie, middelengebruik en het omgaan met emoties. Dit leidt ertoe dat [minderjarige] bij verschillende incidenten betrokken is geraakt en in onveilige situaties belandde. Omdat bij de vader en de stiefmoeder thuis heel veel ruzies plaatsvonden, kan [minderjarige] daar sinds vorig jaar niet meer wonen. Vanaf dat moment heeft zij op veel verschillende plekken verbleven. Ook daar raakte [minderjarige] betrokken bij incidenten waardoor zij telkens na betrekkelijk korte tijd weer werd weggestuurd.
Ondanks de betrokkenheid van de vader kan, vanwege de gespannen relatie tussen [minderjarige] en haar vader, op dit moment niet van de vader worden verwacht dat hij zelf (de verantwoordelijkheid voor) de zorg en opvoeding voor [minderjarige] draagt. Om die reden is betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk. [minderjarige] wordt over een jaar achttien. Op korte termijn is het belangrijk dat er rust en stabiliteit voor [minderjarige] komt zodat zij van daaruit verder kan werken richting haar meerderjarigheid. Daarbij zal vooral oog moeten zijn voor de vraag waar [minderjarige] kan wonen en welke hulpverlening ingezet kan worden, ook na haar achttiende verjaardag. Het is, zo is namens de Raad toegelicht, belangrijk dat nader onderzoek wordt gedaan naar de vermoedelijke trauma’s en daar behandeling voor wordt gestart. Vanuit een stabiele basis kan bovendien worden ingezet op de relatie met haar vader.
Volgens de Raad is een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk. Recent heeft [minderjarige] op andere plekken verbleven maar het is gebleken dat er veel structuur en duidelijke regels nodig zijn om haar (verbale) agressie en zelfbepalend gedrag te begrenzen en om zo de benodigde rust en stabiliteit te creëren. Het is gebleken dat dit niet mogelijk is binnen woonvoorzieningen met meer vrijheden. Het verblijf binnen [instelling 2] sinds oktober 2024 deed [minderjarige] goed. Ze lijkt baat te hebben bij de duidelijke regels en ze gaat er weer naar school.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het de voorkeur heeft van de Raad dat naast de zorgmachtiging van 9 april 2025 ook een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt afgegeven zodat beide machtigingen naast elkaar kunnen bestaan. Op basis daarvan kan [minderjarige] nu bij [instelling 2] verblijven maar kan er direct geschakeld worden op moment dat haar psychische situatie verslechtert.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat er een jeugdbeschermer bij haar en haar vader betrokken wordt. Zij zou graag in een open instelling verblijven om van daaruit toe te werken naar begeleid wonen. De advocaat van [minderjarige] heeft daaraan toegevoegd dat op korte termijn onderzocht moet worden wat de mogelijkheden zijn voor een verblijf in een open instelling. Om die reden heeft de advocaat verzocht de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor een kortere periode, twee tot drie maanden, uit te spreken. Er blijft dan voldoende gelegenheid om toe te werken naar begeleid wonen zodra [minderjarige] achttien jaar is. Ook heeft de advocaat erop gewezen dat het belangrijk is dat [minderjarige] de komende tijd op een vaste plek kan verblijven omdat ze de afgelopen periode op veel verschillende plekken heeft verbleven en dat niet goed voor haar is. Ook de advocaat stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp naast de zorgmachtiging dient te bestaan zodat, als het onverhoopt niet goed gaat met [minderjarige] , er snel geschakeld kan worden.
4.2.
De vader stemt in met beide verzoeken en heeft aangegeven mee te willen werken met de jeugdbeschermer in het belang van [minderjarige] . De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] op een goede plek verblijft waar zij goede begeleiding krijgt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en tijdens de zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
5.2.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Die ontwikkelingsbedreiging is er met name in gelegen dat [minderjarige] opgroeit in een onveilige en instabiele opvoedomgeving. [minderjarige] is door gebeurtenissen in het verleden ernstig beschadigd en kampt met een grote ontwikkelingsachterstand. Er is sprake van ernstig middelengebruik, met name alcohol, en [minderjarige] laat vergaand zelfbepalend gedrag zien. Ook is sprake van (verbale) agressie en is zij bij veel incidenten betrokken geweest die hebben geleid tot politiecontacten en Veilig Thuis meldingen. Daarnaast gaat [minderjarige] niet naar school en heeft zij ook geen andere zinvolle dagbesteding. [minderjarige] heeft de afgelopen tijd op heel veel verschillende plekken verbleven maar het is daar telkens misgegaan omdat zij na korte tijd in verband met haar gedrag werd weggestuurd. Er bestaan ernstige vermoedens dat ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden ertoe hebben geleid dat [minderjarige] trauma’s heeft opgelopen en dat veel van de hiervoor beschreven problemen daaruit voortkomen. Vanwege de gespannen relatie tussen [minderjarige] en haar vader kan op dit moment van de vader niet worden verwacht dat hij zelf de benodigde hulp voor [minderjarige] inschakelt. Daarbij komt dat de vader overbelast is en niet altijd open staat voor de inzet van hulpverlening. Daarom is het nodig dat een jeugdbeschermer bij [minderjarige] wordt betrokken. [minderjarige] wordt over een jaar meerderjarig. De kinderrechter acht het van groot belang dat [minderjarige] in de komende maanden wordt begeleid richting haar meerderjarigheid. Het vinden van een geschikte plek om te wonen is voor haar het belangrijkst. Daarmee hangt samen dat er duidelijkheid zal moeten komen over wat de oorzaak is van het problematische gedrag van [minderjarige] . Met andere woorden, er zal diagnostiek moeten plaatsvinden en er dient een daarop toegesneden behandeling te volgen.
5.4.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.5.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen.
5.6.
Uit de stukken en uit wat er op de zitting is besproken blijkt dat [minderjarige] de afgelopen maanden op verschillende plekken heeft verbleven met meer vrijheden. Dat is telkens misgelopen. Sinds oktober 2024 verblijft [minderjarige] bij [instelling 2] . Hoewel zich ook daar incidenten hebben voorgedaan, was daar tot voor kort een stijgende lijn te zien. [minderjarige] deed het daar goed. Zij lijkt baat te hebben bij de duidelijke structuur en de regels die er zijn. Dit heeft er onder meer aan bijgedragen dat zij haar school weer had opgepakt en zij stond op het punt toe te werken naar meer vrijheden.
5.7.
Omstreeks eind februari - begin maart 2025 is bij [minderjarige] echter een psychotisch toestandsbeeld ontstaan. Dit heeft ertoe geleid dat zij op 4 maart 2025 met een crisismaatregel is opgenomen in de psychiatrie. Op 9 april 2025 is door de rechter in de rechtbank Amsterdam in aansluiting hierop een zorgmachtiging verleend. Op basis daarvan verbleef [minderjarige] bij [instelling 1] in [plaats 2] . Inmiddels verblijft [minderjarige] sinds 14 april 2025 weer bij [instelling 2] , maar zijn er nog zorgen om haar psychische stabiliteit. Zowel de Raad als de advocaat van [minderjarige] hebben aangegeven dat zij het liefst zien dat een zorgmachtiging en een machtiging gesloten jeugdhulp naast elkaar bestaan zodat snel geschakeld kan worden op het moment dat [minderjarige] toch weer ontregelt en zij niet bij [instelling 2] kan verblijven.
5.8.
Hoewel de kinderrechter deze wens begrijpt staat de wet hieraan in de weg. Artikel 6.1.2. lid 8 van de Jeugdwet bepaalt namelijk dat een zorgmachtiging vervalt zodra er een machtiging tot gesloten jeugdhulp wordt gegeven. De kinderrechter stelt vast dat de behandelaren bij [instelling 1] [minderjarige] voldoende gestabiliseerd vonden om met ontslag te gaan en dat [minderjarige] op dit moment in een gesloten jeugdaccommodatie verblijft. De kinderrechter acht voortzetting van dit verblijf noodzakelijk om [minderjarige] een veilige omgeving en de rust te bieden om verder te stabiliseren. Dat is op dit moment het belangrijkst. Als dat is gelukt, kan van daaruit verder worden gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Er is een lange weg te gaan en het is voor [minderjarige] belangrijk dat er de tijd wordt genomen om verder te stabiliseren en vervolgens, als dat mogelijk is, toe te werken naar een plek met meer vrijheden. Om die reden ziet de kinderrechter geen aanleiding de machtiging voor kortere duur af te geven. De kinderrechter merkt nog op dat bij een eventuele psychische ontregeling opnieuw een zorgmachtiging kan worden aangevraagd. Artikel 1:1 lid 4 van de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg bepaalt dat in dat geval een eerder afgegeven machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, zoals dus ook deze machtiging, wordt geschorst. In dat geval kunnen beide machtigingen dus wel naast elkaar bestaan.
5.9.
Gelet op het bovenstaande machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
5.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing, voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 23 april 2025 tot 23 april 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gesloten accomodatie voor jeugdhulp met ingang van 23 april 2025 tot 23 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking, met betrekking tot 6.1., uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. A.P. de Klerk, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 8 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.