ECLI:NL:RBDHA:2025:8095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL24.49783 en NL24.49784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse vrouw die zich heeft bekeerd tot het christendom en bedreigingen van haar buurman aanvoert

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Iraanse vrouw die zich heeft bekeerd tot het christendom. Eiseres, geboren in 1957, heeft op 14 november 2022 asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd op 6 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing niet in stand kan blijven, omdat verweerder zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiseres heeft verklaard dat zij is uitgehuwelijkt aan een fanatiek moslim en dat zij na de dood van haar man in 2019 zich heeft bekeerd tot het christendom. Ze vreest voor haar leven door bedreigingen van een buurman die met haar wilde trouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de getuigenverklaringen van de kerken en de motieven van eiseres voor haar bekering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49783 (beroep)
NL24.49784 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van eiseres is dus gegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1957. Zij heeft op 14 november 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 6 december 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiseres de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij niet kan worden uitgezet voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
2.2.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres,
N. Vakili als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Op haar 17e is eiseres uitgehuwelijkt aan een fanatiek praktiserend moslim, die eiseres en haar kinderen heeft mishandeld en onderdrukt. Sinds 11 oktober 2019 is eiseres weduwe en heeft zij zich bekeerd tot het christendom. Eiseres is bang dat zij door een kennis in Iran verraden wordt. Ook is eiseres bang voor haar buurman, die met haar wilde trouwen. Toen eiseres weigerde met deze man te trouwen, heeft hij haar tot drie keer toe bedreigd en gezegd dat hij zuur over haar zou gooien. Daarom is eiseres Iran ontvlucht.
Het bestreden besluit
4. Het relaas van eiseres bevat volgens verweerder drie asielmotieven:
1. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres.
2. De bekering van eiseres tot het christendom.
3. De problemen van eiseres met haar buurman.
4.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De bekering van eiseres tot het christendom acht verweerder echter ongeloofwaardig. Volgens verweerder vormen de verklaringen van eiseres geen samenhangend en aannemelijk geheel [1] . Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres wisselend, oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over haar bekering. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de kennis van eiseres over het christendom gering is. Om deze redenen acht verweerder de problemen van eiseres door haar bekering ook ongeloofwaardig.
4.2.
Verweerder acht de problemen van eiseres met haar buurman ook ongeloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres twee volwassen zonen heeft in Iran en die moeten, gelet op de patriarchale samenleving in Iran, geconsulteerd worden bij een voorgenomen huwelijk. Deze zonen kunnen eiseres ook beschermen. Daarom vindt verweerder het ongeloofwaardig dat de buurman eiseres zou hebben bedreigd.
4.3.
Bovendien werpt verweerder tegen dat eiseres haar asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en daarvoor geen goede verklaring heeft [2] . Eiseres heeft pas op
14 november 2022 asiel aangevraagd, terwijl zij op 9 mei 2022 Nederland is ingereisd met een aan haar verstrekt geldig visum (geldig van 9 mei 2022 tot 23 juli 2022). Daarnaast vindt verweerder het asielrelaas van eiseres in grote lijnen niet geloofwaardig [3] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres bij haar visumaanvraag van april 2022 heeft verklaard dat zij geen problemen heeft in Iran. Eiseres was voornemens om op tijd terug te keren naar Iran wegens de zorg voor haar familie. Dat eiseres ten behoeve van haar asielrelaas anders verklaart, doet volgens verweerder grote afbreuk aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres en de problemen met haar buurman.
4.4.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Daarbij heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de geheugenproblemen en andere klachten van eiseres?
5. Eiseres voert aan dat verweerder haar cognitieve en lichamelijke klachten onvoldoende heeft meegewogen bij de beoordeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft hier tijdens de gehoren onvoldoende rekening mee gehouden. Ook heeft verweerder haar klachten onvoldoende meegewogen in de besluitvorming. Het feit dat er tijdens het nader gehoor voldoende pauzes zijn ingelast en de dochter van eiseres bij het nader gehoor aanwezig was, is volgens eiseres onvoldoende. Eiseres verwijst naar preambule 29 van de Procedurerichtlijn [4] en naar Werkinstructie 2021/9, waarin is neergelegd dat sommige vreemdelingen bijzondere procedurele waarborgen behoeven. Eiseres voert aan dat het opgevraagde MediFirst-advies onvoldoende is om te bepalen of eiseres bijzondere procedurele waarborgen behoeft en dat verweerder ook had moeten kijken naar de andere indicatoren neergelegd in Werkinstructie 2021/9.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Allereerst is er, naar het oordeel van de rechtbank, tijdens de gehoren wel voldoende rekening gehouden met de klachten van eiseres. In Werkinstructie 2021/9 is neergelegd dat verweerder bij een kwetsbare vreemdeling passende steun moet bieden, maar dit begrip is niet nader gedefinieerd. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan dit begrip is een kwestie van maatwerk. In casu heeft verweerder, naar aanleiding van het MediFirst-advies, het nader gehoor verdeeld over twee dagen. Ook heeft verweerder tijdens de gehoren meerdere pauzes ingelast en meermaals aan eiseres gevraagd hoe het met haar gaat. Bovendien mocht de dochter van eiseres bij de gehoren aanwezig zijn. De rechtbank volgt verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat verweerder niet van het MediFirst-advies kon uitgaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook tijdens de besluitvorming voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van eiseres. Zo heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eiseres niet is tegengeworpen dat zij niet in detail over Bijbelverzen en een videofragment kan verklaren. De enkele stelling van eiseres dat verweerder de asielaanvraag soepeler had moeten beoordelen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder mogen oordelen dat de bekering tot het christendom van eiseres ongeloofwaardig is?
6. Eiseres voert aan dat zij oprecht bekeerd is tot het christendom. Eiseres is opgegroeid tussen christenen en heeft deze mensen altijd als prettig ervaren. Daarbij komt dat eiseres heeft gezien hoe haar dochter positief veranderde, toen deze zich had bekeerd tot het christendom. Dit was belangrijk voor de eigen bekering van eiseres. Eiseres heeft vanwege geheugenproblemen moeite met vragen over kennis van het christendom. Dit mag verweerder haar niet tegenwerpen.
In beroep heeft eiseres nog een eigen verklaring overgelegd, waarin zij beschrijft wat het geloof in Jezus Christus voor haar betekent. Daarnaast heeft eiseres een verklaring overgelegd van de Farsitalige kerk ‘God van Liefde’ uit Haarlem. De leider van deze kerk heeft hierin beschreven dat eiseres kerkbijeenkomsten en Bijbelstudies bijwoont. Hij heeft beschreven dat eiseres een sleutelrol in de gemeenschap heeft en dat zij een zuster of moeder probeert te zijn voor andere kerkleden. Ook heeft hij beschreven dat eiseres is veranderd: zij is rustiger en vreugdevoller geworden. Eiseres heeft daarnaast een verklaring van de [kerk] uit [plaats] overgelegd. De pastoor van deze kerk heeft hierin verklaard dat eiseres wekelijkse (op woensdag en vrijdag) bijeenkomsten bijwoont.
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bekering van eiseres tot het christendom ongeloofwaardig is. Volgens verweerder heeft eiseres onsamenhangend en onaannemelijk verklaard over haar bekering. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de in beroep overgelegde verklaringen van de kerken het oordeel van verweerder niet anders maken, omdat die verklaringen het gestelde innerlijk proces van bekering van eiseres niet onderbouwen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat in Werkinstructie 2022/3 is neergelegd dat de geloofwaardigheid van een bekering getoetst wordt op drie elementen, te weten:
- De motieven voor en het proces van bekering;
- De kennis van het nieuwe geloof, en;
- De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. [5]
Hierbij maakt verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. [6] Verder is in Werkinstructie 2022/3 neergelegd dat aan verklaringen van kerkelijke instanties meer waarde zal worden gehecht, als daarin, op basis van eigen waarnemingen van de kerkelijke instantie, is weergegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen de kerkelijke organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft. [7]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres onsamenhangend en onaannemelijk heeft verklaard over haar bekering tot het christendom. Verweerder heeft daarom niet mogen oordelen dat eiseres niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.3.1. Allereerst heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over haar motieven voor en het proces van bekering. Eiseres heeft immers in de zienswijze gesteld dat zij geen bepaald moment van bekering kan noemen, omdat dit een geleidelijke proces was. Eiseres heeft in de zienswijze verwezen naar een rapport van Stichting Gave, waarin is neergelegd dat bekeringsprocessen vaak geleidelijk gaan. [8] Verweerders standpunt in het bestreden besluit dat het rapport niet op eiseres persoonlijk betrekking heeft en dat de verklaringen van eiseres dus niet volstaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij is opgegroeid met christenen, maar dat zij zich pas vanaf de dood van haar man kon gaan verdiepen in het christendom. Verweerders standpunt dat deze verklaringen haaks op elkaar staan, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft immers toegelicht dat zij in haar huwelijk werd geacht de regels van de islam na te leven.
6.3.2.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de kennis van eiseres over het christendom gering is. Hoewel eiseres geheugenproblemen heeft en zij volgens verweerder daarom niet in detail over een Bijbelvers hoefde te vertellen, heeft eiseres alsnog kunnen vertellen over het Bijbelverhaal waarin een lepra-patiënt wordt genezen door Jezus. [9] Daarnaast bezit eiseres een schilderij van het Laatste Avondmaal en heeft zij ook kunnen vertellen over het Bijbelverhaal van het Laatste Avondmaal. [10] Bovendien heeft eiseres tijdens het nader gehoor [11] en in een verklaring die zij in de beroepsfase heeft overgelegd, uitgelegd wat Jezus Christus voor haar persoonlijk betekent. Zij heeft verklaard wat volgens haar de kern van het christendom is, namelijk dat Jezus heeft geleden, is gestorven aan het kruis en de derde dag is herrezen om de mens te redden van zijn zonden. Daarnaast heeft zij verklaard dat de liefde en vergeving van Jezus belangrijk voor haar zijn. Verweerder heeft dit onvoldoende betrokken in de besluitvorming. Daarnaast heeft verweerder tegengeworpen dat eiseres niet weet binnen welke christelijke stroming zij zich rekent. Dit standpunt van verweerder behelst een westerse kijk op het christendom, terwijl in Werkinstructie 2022/3 juist geadviseerd wordt om te voorkomen dat geredeneerd wordt vanuit een westers referentiekader. [12] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres niet kunnen tegenwerpen dat zij niet weet binnen welke christelijke stroming zij zich rekent.
6.3.3.
Ten derde is de rechtbank van oordeel dat verweerder de activiteiten van eiseres in het kader van haar christelijk geloof onvoldoende heeft meegewogen in zijn beoordeling. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres verklaard dat zij naar de kerk gaat, de Bijbel leest en video’s over het christelijk geloof bekijkt, die zij van haar dochter heeft gekregen. [13] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze activiteiten ontoereikend zijn om een bekering tot het christendom aan te nemen. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij, in het licht van Werkinstructie 2022/3, onvoldoende waarde heeft gehecht aan de getuigenverklaringen van de kerken die eiseres heeft overgelegd. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat eiseres met deze verklaringen niet haar innerlijk proces van bekering heeft onderbouwd, is ontoereikend en geeft blijk van een onjuiste weging van de verklaringen van de kerk. Zoals volgt uit Werkinstructie 2022/3, dient met name waarde te worden gehecht aan de eigen waarnemingen van de kerkelijke instantie over de rol van de vreemdeling binnen de kerk. In de verklaringen van de twee kerken die eiseres heeft overgelegd, is de rol van eiseres binnen die kerken beschreven. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder een nieuwe weging moet maken van de drie elementen zoals hierboven beschreven en daarbij de verklaringen van de kerken moet betrekken.
De beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder de (toegedichte) afvalligheid van de islam van eiseres juist beoordeeld?
7. Eiseres voert aan dat verweerder de afvalligheid van de islam van eiseres onjuist heeft beoordeeld. Eiseres was immers wel degelijk moslim. Zij is als moslim geboren. Zij is weliswaar niet in een streng islamitisch gezin is opgegroeid, maar heeft wel de islam gepraktiseerd, omdat zij daartoe door haar echtgenoot werd gedwongen. Sinds haar echtgenoot is overleden, heeft zij afstand genomen van de islam en beschouwt zij zichzelf als christen. Eiseres voert aan dat mensen die zich afkeren van de islam in Iran als afvallige worden beschouwd. Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2022 [14] , waarin is overwogen dat verweerder bij een geloofwaardig geachte afvalligheid moet onderzoeken hoe de vreemdeling hier bij terugkeer uiting aan wil geven. Verweerder mag van de vreemdeling geen discretie verwachten om vervolging te voorkomen. Verweerder heeft de risico's bij terugkeer voor eiseres wegens de afvalligheid onvoldoende zorgvuldig beoordeeld.
7.1.
In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder verwezen naar Werkinstructie 2022/3 [15] en zich op het standpunt gesteld dat de afvalligheid niet als zelfstandig asielmotief hoeft te worden beoordeeld, maar dat dit is beoordeeld in het kader van de bekering van eiseres tot het christendom. [16] De Afdelingsuitspraak waar eiseres zich op beroept, ziet volgens verweerder alleen op de situatie dat afvalligheid als zelfstandig asielmotief moet worden getoetst. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van afvalligheid. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres immers gesteld dat zij nooit echt moslim is geweest. [17] Pas toen zij trouwde, dwong haar echtgenoot haar om de islam te praktiseren, maar zij heeft er nooit in geloofd en heeft er voor haar huwelijk ook nooit uiting aan gegeven. [18] Ten aanzien van een toegedichte afvalligheid heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet wordt geloofd dat eiseres is bekeerd tot het christendom en dat eiseres daarom ook niet wordt gevolgd in het standpunt dat zij in Iran problemen zal ondervinden vanwege een toegedichte afvalligheid.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van afvalligheid, onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het nader gehoor blijkt dat eiseres nooit geloofd heeft in de islam. Tijdens het nader gehoor is aan eiseres gevraagd: “Praktiseerde u uw religie voor uw 17e of helemaal niet?”. Daarop heeft eiseres geantwoord: “Nee eigenlijk niet. Ik had het al gezegd. De keuze was aan jezelf. Ik geloofde er niet echt in. Ik was geen praktiserend moslim”. [19] Op de vraag: “Heeft u zichzelf ooit gezien als moslim?” heeft eiseres geantwoord: “Ik ben geboren als moslim. Dat wordt geregistreerd. Ik ben nooit echt gelovig geweest. Ik heb nooit echt geloofd in de islam”. [20] Hoewel eiseres aldus nooit geloofd heeft in de islam, betekent dit niet dat er daarom geen sprake kan zijn van afvalligheid. De rechtbank wijst in dit verband op Werkinstructie 2022/3. Daarin is het volgende neergelegd: “Daarnaast kan een vreemdeling ook afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, waarbij het niet noodzakelijk is dat de vreemdeling dit actief uit overtuiging heeft aangehangen”. [21] De enkele stelling van verweerder dat eiseres niet afvallig is, omdat zij nooit echt in de islam heeft geloofd, acht de rechtbank daarom onvoldoende.
7.3.
De rechtbank volgt verweerder ook niet in diens standpunt dat geen sprake is van toegedichte afvalligheid. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of sprake is van toegedichte afvalligheid, terwijl eiseres in de zienswijze heeft aangevoerd dat zij door anderen als afvallige kan worden beschouwd bij terugkeer. In Werkinstructie 2022/3 is neergelegd dat wanneer de bekering of afvalligheid ongeloofwaardig is geacht, de verklaringen over de uitingen van de vreemdeling aan zijn religie betrokken kunnen worden bij de beoordeling van toegedichte afvalligheid. [22] Tijdens het nader gehoor heeft eiseres aangegeven dat zij momenteel kerkdiensten bezoekt en de Bijbel leest. [23] Ook heeft eiseres verteld dat als christenen niet vervolgd zouden worden in Iran, zij in Iran naar de kerk zou willen gaan en met anderen zou willen bidden. [24] Niet is gebleken dat verweerder deze verklaringen van eiseres heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake kan zijn van toegedichte afvalligheid. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat de bekering tot het christendom ongeloofwaardig is geacht en dat daarom geen sprake is van toegedichte afvalligheid, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
7.4.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres door afvalligheid dan wel toegedichte afvalligheid bij terugkeer naar Iran geen risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
Mocht verweerder de problemen van eiseres met de buurman ongeloofwaardig achten?
8. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk problemen heeft ervaren met haar buurman. Eiseres verklaart hierover dat haar buurman een islamitische geestelijke is, genaamd ‘ [naam 1] ’. De voormalige echtgenoot van eiseres werd gezien als ‘djanbaz’, te weten: iemand die zijn leven zou offeren voor het geloof. Wanneer een djanbaz overlijdt, mogen anderen de weduwe in bescherming nemen. Dit houdt in dat de weduwe gedwongen mag worden tot een huwelijk. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, voert eiseres aan dat haar zoons voor zo’n voorgenomen huwelijk niet geconsulteerd hoeven te worden en eiseres dus ook niet kunnen beschermen. Zelfs al zouden zij geconsulteerd worden, dan zouden zij toestemming geven voor het huwelijk. Eén van de zoons werkt immers bij de [naam 2] (de Islamitische Revolutionaire Garde). Uit hoofde van zijn beroep zou deze zoon daarom toestemming verlenen voor het huwelijk. Daarbij komt dat een [naam 1] , vanwege zijn positie in de samenleving, kan doen en laten wat hij wil. In beroep heeft eiseres foto’s overgelegd van haar zoon die bij de [naam 2] werkt, met daarbij een foto van een lidmaatschapspas van haar zoon.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het licht van de stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd, niet kan volstaan met de algemene stelling dat niet wordt gevolgd dat een buurman op een dergelijke manier met eiseres zou omgaan. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres hierover ongeloofwaardig zijn. Verweerders standpunt ter zitting dat uit de foto’s niet blijkt dat de zoon van eiseres bij de [naam 2] werkt, volgt de rechtbank niet, nu onderaan de lidmaatschapspas het woord ‘ [naam 2] ’ staat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gemotiveerd in moet gaan op de foto’s die eiseres in beroep heeft overgelegd. De beroepsgrond slaagt.
De laat ingediende asielaanvraag en tegenstrijdige verklaringen visumaanvraag
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft bestreden dat zij haar asielaanvraag laat heeft ingediend en dat zij bij haar asielaanvraag anders heeft verklaard over haar situatie in Iran dan bij haar eerdere visumaanvraag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder d en e, van de Vw heeft voldaan en dat dit afbreuk doet aan de algemene geloofwaardigheid van eiseres. Dat eiseres niet aan deze cumulatieve voorwaarden voldoet, vormt echter op zichzelf geen reden om het asielrelaas ongeloofwaardig te achten. Uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn [25] volgt niet dat verweerder steeds zonder meer tot de conclusie kan komen dat een asielmotief ongeloofwaardig is, als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan. Verweerder moet bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielmotief steeds alle omstandigheden in samenhang beoordelen. Nu verweerder niet heeft mogen tegenwerpen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw en dit de kern van de geloofwaardigheidsbeoordeling van haar bekering raakt, is de rechtbank van oordeel dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet in stand kan blijven.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor tien weken.
10.2.
Nu de rechtbank deze beslissing neemt over het beroep, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
10.3.
Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 december 2024;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor wat betreft de hoofdzaak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
2.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d van de Vw 2000.
3.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e van de Vw 2000.
4.Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013, L 180).
5.Paragraaf 3.3 van Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
6.Paragraaf 3.3 van Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
7.Paragraaf 3.4.4 onder d van Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
8.Stichting Gave,
9.Verslag nader gehoor, pagina 19.
10.Verslag nader gehoor, pagina 19.
11.Verslag nader gehoor, pagina 22.
12.Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid, paragraaf 6.1.
13.Verslag nader gehoor, pagina 25.
15.Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
16.Pagina 2 van het bestreden besluit.
17.Pagina’s 7, 8 en 9 van het verslag nader gehoor.
18.Pagina 12 van het verslag nader gehoor.
19.Pagina 7 van het verslag nader gehoor.
20.Pagina 9 van het verslag nader gehoor.
21.Paragraaf 2.3 van Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
22.Paragraaf 5.5 van Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid.
23.Pagina 25 van het verslag nader gehoor.
24.Pagina 27 van het verslag nader gehoor.
25.Richtlijn 2011/95/EU (PB 2011, L 337).