In deze zaak heeft eiser op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De minister van Asiel en Migratie heeft op 10 oktober 2024 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter niet gereageerd op het rappelbericht van de rechtbank van 28 oktober 2024, noch op het verzoek om binnen vijf werkdagen een reactie te geven. De rechtbank heeft daarom op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser had het recht om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen, maar nu de minister alsnog een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag, is het procesbelang van eiser vervallen. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijke termijn van 2 april 2024 heeft beslist op de asielaanvraag, maar dat deze aanvraag inmiddels is ingewilligd. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de minister in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan op 21 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.