ECLI:NL:RBDHA:2025:797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.38750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Sri Lankaanse eiser met vrees voor vervolging door autoriteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 13 januari 2025, wordt het beroep van een Sri Lankaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 30 mei 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 27 september 2024 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank behandelt het beroep samen met een verzoek om voorlopige voorziening op 9 december 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister van Asiel en Migratie aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag van de eiser ongegrond is. De eiser, geboren in 1978, heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij vreest voor vervolging door de Sri Lankaanse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Tamil Coordinating Committee (TCC) en zijn streven naar een onafhankelijke staat voor de Tamilbevolking. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten in Sri Lanka.

De rechtbank wijst erop dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen. De minister heeft de geloofwaardigheid van de door de eiser aangevoerde elementen beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling. De rechtbank bevestigt deze conclusie en stelt vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Sri Lanka. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 30 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 september 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL24.38751), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep van eiser is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
4. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1978. Hij heeft op 3 januari 2016 een eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 4 mei 2017 afgewezen. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 november 2017 [1] staat dit besluit in rechte vast. Op 21 november 2018 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 23 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit staat in rechte vast met de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2019. [2] Eiser heeft op 10 maart 2020 een derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is wederom niet-ontvankelijk verklaard door de minister met het besluit van 2 april 2020 en staat met de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2020 [3] in rechte vast.
4.1.
Aan de huidige aanvraag legt eiser het volgende ten grondslag. Eiser heeft in Sri Lanka te vrezen voor de autoriteiten omdat hij streeft naar een onafhankelijke staat voor de Tamilbevolking. Hierbij heeft eiser nieuwe bewijzen overgelegd van zijn deelname aan vieringen en demonstraties die door het Tamil Forum worden georganiseerd.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. activiteiten voor TCC;
3. problemen in Sri Lanka vanwege activiteiten TCC.
De minister heeft de eerste twee relevante elementen geloofwaardig geacht. Het derde relevante element acht de minister niet geloofwaardig. De geloofwaardig geachte elementen hebben volgens de minister niet als gevolg dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Sri Lanka.
Overschrijding beslistermijn
6. Het betoog van eiser dat de overschrijding van de 21 maanden-termijn uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn ertoe leidt dat aan hem een asielvergunning verleend dient te worden, heeft hij op zitting ingetrokken. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over deze beroepsgrond.
Is duidelijk welk beleid de minister heeft toegepast?
7. Eiser betoogt dat het besluit onvoldoende kenbaar is gemotiveerd, omdat onduidelijk is welke Werkinstructie door de minister is toegepast.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk welk beoordelingskader de minister heeft toegepast. De minister heeft in het verweerschrift toegelicht dat ten tijde van het voornemen de geloofwaardigheid aan de hand van Werkinstructie 2014/10 is beoordeeld. Ten tijde van het besluit was Werkinstructie 2024/6 in werking getreden, maar de minister heeft terecht gesteld dat in het besluit geen andere voorwaarden zijn tegengeworpen dan in het voornemen al zijn tegengeworpen. Het betoog van eiser dat Werkinstructie 2024/6 strikter beleid bevat en daarom in zijn geval niet mag worden toegepast, slaagt niet.
Heeft de minister de gestelde problemen in Sri Lanka vanwege activiteiten TCC ten onrechte niet geloofwaardig geacht?
8. Eiser betoogt dat de problemen in Sri Lanka vanwege zijn activiteiten bij de
Tamil Coordinating Committee Nederland(TCC) wel geloofwaardig zijn. Eiser heeft ter onderbouwing spraakberichten overgelegd, waar volgens eiser wel degelijk enkele waarde aan kan worden toegekend. [4] Daarnaast kan niet van hem worden verwacht dat hij een arrestatiebevel overlegt, omdat hij zich dan dient te wenden tot zijn vervolger. Verder is wel aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten, omdat hij actief betrokken is bij de TCC. Deze organisatie wordt in verband gebracht met de
Liberation Tigers of Tamil Eelam(LTTE) en gezien als terroristische organisatie door de autoriteiten in Sri Lanka. Ter onderbouwing wijst eiser op het thematisch ambtsbericht over Tamils in Sri Lanka van juni 2024 (ambtsbericht van 2024) en een rapport van Freedomhouse. Daarnaast wijst eiser erop dat een aantal foto’s van hem op een Tamilwebsite staan en zijn politieke kleur uit zijn Facebookpagina blijkt. Ook is wel aannemelijk dat de
Criminal Investigation Department(CID) naar eiser heeft gevraagd op het voetbalveld. In Sri Lanka wordt namelijk geen adresregistratie bijgehouden, waardoor het niet vreemd is dat de CID niet naar eiser op zoek is gegaan bij zijn laatst bekende adres. Tot slot betoogt eiser dat hij bij terugkeer een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM omdat hij zijn politieke opvattingen wil uiten. Hierbij wijst eiser op de antiterreurwet (PTA) op basis waarvan de autoriteiten hem kunnen aanhouden en veroordelen, zoals blijkt uit het ambtsbericht van 2024. [5]
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser activiteiten heeft verricht voor de TCC. Het geschil ziet op de vraag of het geloofwaardig is dat eiser hierdoor in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij heeft de minister terecht tegengeworpen dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd. Eiser heeft namelijk geen arrestatiebevel of oproep overgelegd, terwijl uit de uitspraak van het EHRM van 17 juli 2008 [6] blijkt dat deze wel worden uitgevaardigd. Eiser heeft ook niet aangetoond dat het voor hem niet mogelijk is om bewijs te verzamelen dat hij in Sri Lanka wordt gezocht. Het feit dat eiser hierover geen informatie heeft, doet afbreuk aan het betoog dat hij daadwerkelijk gezocht wordt in Sri Lanka. Met betrekking tot de spraakberichten, die afkomstig zijn van een vriend en de broer van eiser, stelt de minister terecht dat deze niet afkomstig zijn van onpartijdige, onafhankelijke bronnen waardoor hier niet het gewenste gewicht aan kan worden toegekend. Met de overgelegde brief van de voorzitter van de TCC, waarin staat dat eiser vrijwilliger is van de stichting, maakt eiser ook niet aannemelijk dat hij in de negatieve belangstelling staat. De brief onderbouwt enkel dat eiser activiteiten verricht voor de TCC, maar hiermee is nog niet aannemelijk dat dit bekend is bij de Sri Lankaanse autoriteiten. Verder heeft de minister terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de foto’s van eiser op de Tamilwebsite en zijn Facebookpagina bekend zijn bij de Sri Lankaanse autoriteiten. Uit het ambtsbericht van juni 2024 volgt dat tijdens de verslagperiode niet bekend is geworden of opposanten van de Sri Lankaanse autoriteit in het buitenland worden gemonitord op sociale media en dat vooral prominente figuren van verboden Tamil organisaties in de gaten werden gehouden. [7] De minister stelt dan ook niet ten onrechte dat het, gelet op de marginale rol van eiser, onwaarschijnlijk is dat hij door de autoriteiten gemonitord wordt. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij de berichten op zijn Facebookpagina heeft verwijderd en geen berichten meer plaatst om zijn broertje te beschermen. [8] Tot slot heeft de minister terecht gesteld dat het onlogisch is dat de CID eiser zou komen zoeken op een voetbalveld, in plaats van direct naar zijn laatst bekende adres te gaan. Uit het ambtsbericht van 2024 blijkt namelijk dat Sri Lanka sinds 1972 een adresregistratie kent. [9] Ook dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid.
Heeft de minister ten onrechte gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging / risico op schending 3 EVRM niet aannemelijk heeft gemaakt?
8.2.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser de vrees voor vervolging of risico op ernstige schending bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten. Daarbij komt dat eisers politieke activiteiten in Nederland marginaal zijn en dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt welke politieke activiteiten hij wil verrichten bij terugkeer. Eiser heeft enkel verklaard een politieke partij te willen oprichten, maar licht dit verder niet toe. [10] Ook heeft eiser verklaard dat hij op vreedzame wijze wil demonstreren. [11] De minister heeft terecht gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser hierdoor te vrezen heeft voor vervolging. Uit paragraaf 5.2.2 van het ambtsbericht van 2024 blijkt namelijk dat oppositiegroeperingen over het algemeen vrij zijn om vreedzame activiteiten uit te voeren zonder problemen te krijgen van de zijde van de autoriteiten. Prominente Tamil politici werden in een enkel geval bij een demonstratie gearresteerd maar vaak ook weer dezelfde dag vrijgelaten. Van grootschalige arrestaties en detentie van oppositieleden was tijdens de verslagperiode geen sprake. Het betoog van eiser dat hij het risico loopt om op grond van de PTA aangehouden en/of veroordeeld te worden, slaagt niet. De minister heeft dit terecht niet aannemelijk geacht. In het ambtsbericht staat namelijk dat tijdens de verslagperiode geen daadwerkelijke veroordelingen hebben plaatsgevonden op grond van de PTA. Eventuele arrestaties op grond van de PTA kwamen niet tot een formele aanklacht. [12]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 8 november 2017, met zaaknummer 201708424/1/V2 (niet gepubliceerd).
2.ABRvS, 18 november 2019, met zaaknummer 201907843/1/V2 (niet gepubliceerd).
3.ABRvS, 26 oktober 2020, met zaaknummer 202005096/1/V2 (niet gepubliceerd).
4.Eiser verwijst hierbij naar het arrest L.H. van het Hof van 10 juni 2021, C-921/19.
5.Pagina 30, ambtsbericht van 2024.
6.EHRM, 17 juli 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407 (
7.Thematisch ambtsbericht Tamils juni 2024, pagina 59-61 en pagina 68-69.
8.Pagina 8 en 16, verslag gehoor opvolgende aanvraag van 20 juni 2024 (GOA).
9.Pagina 12, ambtsbericht van 2024.
10.Pagina 12, GOA.
11.Pagina 12, GOA.
12.Pagina 32-33, ambtsbericht van 2024.