ECLI:NL:RBDHA:2025:7917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/09/660069 / FA RK 24-399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorziening tot verdeling en bruidsgave

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden in Afghanistan zijn geboren en de Nederlandse nationaliteit hebben. De vrouw verzocht om echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de nakoming van een bruidsgave. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2017 een religieus huwelijk zijn aangegaan, gevolgd door een huwelijk onder Nederlands recht in beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw heeft aanspraak gemaakt op de bruidsgave, die volgens haar 114 gouden munten bedraagt. De rechtbank overweegt dat de bruidsgave zijn oorsprong vindt in het Islamitisch recht, maar dat de vrouw, gezien haar recht op de helft van de overwaarde van de woning en de waarde van het bedrijf van de man, haar aanspraak op de bruidsgave niet kan opeisen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de echtelijke woning verkocht zal worden en de opbrengst tussen partijen zal worden verdeeld. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel, de voertuigen en de ondernemingen geregeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-399 (echtscheiding)
FA RK 24-8647 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/660069 (echtscheiding)
C/09/676623 (verdeling)
Datum beschikking: 29 april 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 18 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 24 januari 2024 van de vrouw, met bijlagen;
  • het verweerschrift;
  • het bericht van 22 augustus 2024 van de vrouw met aanvullende verzoeken, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de man op de aanvullende verzoeken van de vrouw, met bijlagen;
  • het bericht van 10 maart 2025 van de man met aanvullende verzoeken, met bijlagen;
  • het bericht van 11 maart 2025 van de man, met bijlagen;
  • het bericht van 23 maart 2025 van de man met aanvullend verweer, met bijlagen;
  • het bericht van 26 maart 2025 van de vrouw, met bijlagen;
  • het bericht van 28 maart 2025 van de man, met bijlagen.
Op 1 april 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten.

Feiten

- Partijen zijn voor de wet gehuwd op [datum] 2019 te Zoetermeer.
- Partijen hebben blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) beiden in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- Partijen zijn beiden in Afghanistan geboren.
- Deze rechtbank heeft op 7 november 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 1] aan het [adres] , met het bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de echtelijke woning over te nemen met uitkoop van de man, dat ter bepaling van de waarde waartegen de vrouw de woning mag overnemen, het navolgende spoorboekje zal worden gevolgd. Binnen twee weken na de door de rechtbank te wijzen echtscheidingsbeschikking zal de man een lijst met drie NWWI-taxateurs bij de vrouw aandragen en de vrouw zal binnen twee weken nadat zij voornoemde lijst heeft ontvangen een keuze maken voor een taxateur. Uiterlijk binnen één week nadat de vrouw de keuze voor de taxateur bij de man kenbaar heeft gemaakt, geven partijen die taxateur gezamenlijk opdracht om de woning te taxeren tegen de marktwaarde. De getaxeerde waarde is de waarde waartegen de woning door de vrouw mag worden overgenomen;
- bepaling dat aan de vrouw wordt toegescheiden onder uitsluiting van de man per direct althans binnen twee weken na datum echtscheidingsbeschikking, althans per datum inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de bewoning van de echtelijke woning;
- te bepalen dat de auto Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] en 232.000 kilometer op de teller, aan de man wordt toegescheiden en dat de man aan de vrouw in het kader van de overbedeling een bedrag ad € 1.450,-, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding, dient te voldoen;
- te bepalen dat de onderneming “ [bedrijfsnaam 1] ” zonder nadere verrekening aan de vrouw wordt toegescheiden;
- te bepalen dat ter zake van de onderneming “ [bedrijfsnaam 2] ” een deskundige wordt benoemd teneinde de waarde van de onderneming per peildatum te bepalen;
- te bepalen dat de man inzage dient te geven in al zijn bankrekeningen en de saldi per peildatum;
- te bepalen dat in het kader van de afwikkeling van de Nikkah de man gehouden is 114 munten tegen marktwaarde in euro’s ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw dient te voldoen, dan wel een goede in justitie een beslissing te nemen over de afwikkeling van de Nikkah;
- te bepalen dat de man gehouden is alle sieraden die de vrouw ten tijde van het religieus huwelijk heeft ontvangen, aan de vrouw dient terug te geven,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man refereert zich ten aanzien van de echtscheiding en voert –verweer tegen het overige, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt hij zelfstandig te bepalen dat:
  • de man in de gelegenheid wordt gesteld om de echtelijke woning over te nemen met uitkoop van de vrouw, waarbij geldt dat de conform het spoorboekje getaxeerde waarde de waarde is waartegen de woning door de man mag worden overgenomen;
  • een achttiende deel van de getaxeerde waarde van de woning enkel aan de man toekomt en dat de getaxeerde waarde minus het aan de man toekomend een achttiende deel van de getaxeerde waarde van de woning tussen partijen dient te worden verdeeld;
  • de auto Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] aan de vrouw wordt toegescheiden en dat de vrouw aan de man in het kader van overbedeling een bedrag ad € 3.205,- dient te voldoen;
  • de vrouw in het kader van de overbedeling ten aanzien van de auto, Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 3] € 3.000,- aan de man dient te betalen;
  • de vrouw alle door haar meegenomen inboedelgoederen aan de man terug dient te geven;
  • de vrouw in het kader van de overbedeling ten aanzien van het goud van partijen
  • de vrouw in het kader van de verdeling van de gemeenschapsschulden € 10.000,- aan de man dient te vergoeden,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland en de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist. Het verzoek tot echtscheiding van de vrouw zal daarom als op de wet gegrond worden toegewezen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, tweede lid, onder 1, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Nederland de in artikel 5 van genoemd verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen, dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum
18 januari 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning aan het [adres] ( [postcode] ) te [plaats 1] ;
de inboedel;
de personenauto Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] en de personenauto Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] ;
e onderneming “ [bedrijfsnaam 1] ” en de onderneming “ [bedrijfsnaam 2] ”;
de bankrekeningen:
a. SNS Internet Sparen met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , met saldo op peildatum € 880,57;
b. SNS Compleet met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , met saldo op peildatum € -37,73;
c. SNS bankrekening op naam van [de vrouw] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , met saldo op peildatum € 7,71,
de schulden van partijen, inhoudende geldleningen van in totaal € 20.000,-;
de sieraden c.q. het goud.
Ad. a. de echtelijke woning
Partijen willen allebei de echtelijke woning toegedeeld krijgen en hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. De rechtbank is van oordeel dat beide partijen door middel van de door hen overgelegde producties voldoende hebben aangetoond dat zij allebei waarschijnlijk financieel in staat zijn de echtelijke woning over te nemen.
Partijen hebben beiden aangevoerd een groter belang te hebben om de woning over te nemen dan de ander. Voor de vrouw is dit omdat zij al haar hele leven in Zoetermeer woont en haar werkzaamheden in de thuiszorg in Zoetermeer verricht. Bovendien is de echtelijke woning tegenover het huis van haar moeder, waar de vrouw nu zelf verblijft. Zij wil daarom de woning graag behouden en vind het niet prettig als de man de woning overneemt. De man stelt op zijn beurt dat hij naast privéredenen ook een zakelijk belang heeft bij het overnemen van de echtelijke woning, omdat hij zijn bedrijf heeft ingeschreven op dit adres. Hij heeft een autohandelbedrijf en op dit adres moet hij zijn klanten ontvangen en vinden de keuringen van de RDW plaats. De man heeft bovendien als voorlopige voorziening het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gekregen en verblijft er nu al een jaar alleen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat geen van beide partijen, boven de andere partij, een overstijgend belang heeft bij het overnemen van de woning. De belangen van partijen zijn voor de rechtbank van gelijke waarde. Vaststaat dat er momenteel een overwaarde op de echtelijke woning rust. De rechtbank oordeelt daarom dat de echtelijke woning verkocht moet worden, zodat partijen de verkoopopbrengst van de overwaarde kunnen delen. Dit stelt hen beiden in staat een nieuwe woning te kopen. Het staat partijen overigens vrij om mee te bieden bij de verkoop van de woning. De rechtbank zal gelet op het voorgaande ten aanzien van de echtelijke woning de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
De man heeft daarnaast aangevoerd dat hij bij de aankoop van de echtelijke woning
€ 10.000,- aan eigen middelen heeft ingelegd. Dit was toen 1/18e deel van de aankoopwaarde van de woning. Op grond van de beleggingsleer verzoekt te man te bepalen dat hij uit de verkoopwaarde eerst 1/18e deel vergoed krijgt, alvorens de overwaarde van de woning tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. De vrouw betwist dat de man € 10.000,- uit eigen geld heeft ingebracht in de echtelijke woning.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man niet heeft onderbouwd dat hij een bedrag van € 10.000,- uit eigen geld bij de aankoop van de echtelijke woning heeft ingelegd. De rechtbank kan dit daarom niet vaststellen en zal bepalen dat de overwaarde bij helfte wordt verdeeld.
Ad. b. de inboedel
De vrouw heeft verzocht de wasmachine, de slaapkamer set, de gordijnen en de vloerkleden aan haar toe te delen. De man heeft hiermee ingestemd, met de kanttekening dat de vrouw de persoonlijke spullen van de man, die zij volgens hem heeft meegenomen naar haar moeder, aan de man moet teruggeven. De man heeft geen ander voorstel voor een verdeling van de inboedel gedaan. Daarnaar gevraagd op zitting kon de man niet onderbouwen welke persoonlijke spullen de vrouw heeft meegenomen naar haar moeder. De rechtbank zal bij gebrek aan onderbouwing van het standpunt van de man de verdelingslijst van de vrouw volgen.
Ad. c. de personenauto’s
De vrouw verzoekt de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] aan de man toe te delen, onder verrekening van de waarde. Zij schat de waarde op € 2.900,- zodat de man nog € 1.450,- aan haar moet voldoen. De man betwist dit en stelt dat de auto ouder is dan achttien jaar, waardoor de waarde niet via de ANWB-koerslijst kan worden vastgesteld. De man heeft op de zitting aangegeven dat hij de auto op niet meer dan € 500,- schat. Omdat de vrouw dit verzoek doet en op haar dus de stelplicht en bewijslast rust, lag het op haar weg om de waarde van de Toyota Aygo te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten. Zonder verdere onderbouwing zal de rechtbank vaststellen dat de Toyota Aygo een waarde van € 500,- heeft, zodat de man nog € 250,- aan de vrouw dient te voldoen.
De man verzoekt de Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] aan de vrouw toe te delen, onder verrekening van de waarde. Ter onderbouwing van de waarde heeft hij een waardering volgens de ANWB koerslijst ingebracht, waaruit een waarde van € 6.050,- volgt. De vrouw voert ten aanzien van de Fiat 500 aan dat deze buiten de gemeenschap valt, omdat het een gift van de man aan de vrouw was op Valentijnsdag. De man betwist dit en stelt dat de Fiat 500 in de gemeenschap valt en verdeeld moet worden. Met de man is de rechtbank van oordeel dat de Fiat 500 niet aantoonbaar als gift aan de vrouw is gegeven. De auto is tijdens het huwelijk door de gemeenschap aangeschaft voor gebruik in de gemeenschap. De rechtbank zal de Fiat 500 aan de vrouw toedelen. De man heeft aangetoond dat de waarde van de Fiat 500 € 6.050,- is, op grond waarvan de vrouw de man nog € 3.025,- dient te voldoen.
Ten aanzien van de Volkswagen Polo heeft de man gesteld dat hij deze auto in het huwelijk heeft gebracht en hier de gemeenschap mee heeft bevoordeeld, op grond waarvan de vrouw een vergoeding hiervoor aan de man moet betalen. De vrouw betwist dit. Op de zitting heeft de man aangegeven dat hij de Volkswagen Polo tijdens het huwelijk heeft verkocht en een andere auto heeft gekocht. De Volkswagen Polo bevindt zich dus niet meer in de gemeenschap en kan niet worden verdeeld, noch kan een waarde worden bepaald waarmee de gemeenschap bevoordeeld zou zijn door de verkoop van de auto. De rechtbank wijst het verzoek van de man af.
Ad. d. de ondernemingen
De rechtbank zal de onderneming [bedrijfsnaam 1] aan de vrouw toebedelen. De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de onderneming nihil is, zodat er niets te verrekenen is met de man. De man betwist dit en stelt dat de vrouw ook nog een nagelstudio heeft die waarde vertegenwoordigt, welke met de man verrekend moet worden. De rechtbank stelt vast dat de onderneming [bedrijfsnaam 1] het thuiszorgbedrijf van de vrouw is dat alleen uit haar eigen arbeid bestaat. Uit niets is gebleken dat de onderneming verder enige waarde vertegenwoordigt, zodat er niets aan waarde te verrekenen is. Van een nagelstudio is niet gebleken.
De rechtbank zal de onderneming [bedrijfsnaam 2] aan de man toebedelen. De vrouw heeft verzocht een deskundige te benoemen om de waarde van de onderneming vast te stellen. De man stelt dat dit niet nodig is en stelt dat de waarde nihil is. Hij geeft aan in de periode rondom de peildatum geen winst te hebben gemaakt. Blijkens de jaarrekening 2023 had de onderneming [bedrijfsnaam 2] op 31 december 2023 een eigen vermogen van € 24.566,-. Dit eigen vermogen bestaat uit € 32.404,- op een ING bankrekening en € 8.679 kortlopende schulden. Omdat uit verder niets blijkt wat de waarde van de onderneming zou zijn op de peildatum, gaat de rechtbank uit van de waarde van de onderneming op 31 december 2023. Bij een onderneming van deze omvang loont het niet een deskundige te benoemen om de exacte waarde van de onderneming te berekenen. De rechtbank stelt de waarde van de onderneming daarom vast op € 24.566,-. Dat de man geen winst gemaakt zou hebben in de periode rondom de peildatum doet niet af aan de waardebepaling van de onderneming. De man moet op grond hiervan een bedrag van € 12.283,- aan de vrouw betalen.
Ad. e. de bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de saldi van de bankrekeningen op de peildatum bij helfte worden verdeeld. Nu partijen elkaar over en weer inzage hebben verschaft van de bankrekeningafschriften op de peildatum kunnen partijen dit onderling met elkaar verrekenen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad. f. de schulden van partijen
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw in het kader van de verdeling van de gemeenschapsschulden € 10.000,- aan de man dient te vergoeden. De vrouw betwist het bestaan van de schulden.
De rechtbank overweegt als volgt. Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De vrouw is dus mede draagplichtig voor de schulden, voor zover deze bestaan en in de gemeenschap vallen. Het verzoek van de man zal echter worden afgewezen, omdat de schulden niet kunnen worden verdeeld en om die reden (nog) geen vergoedingsplicht bestaat.
Ad. g. de sieraden c.q. het goud
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de door haar gekregen sieraden bij het aangaan van het religieus huwelijk terug moet geven aan de vrouw. Zij geeft aan dat de man de sieraden heeft. De vrouw stelt dat de sieraden die zij bij het aangaan van het religieus huwelijk heeft gekregen aan haar toekomen en dat de sieraden die de man toen heeft gekregen aan hem toekomen. De man betwist dit en stelt juist dat de vrouw al het goud en de sieraden heeft meegenomen. Hij stelt dat partijen dit tijdens het huwelijk hebben aangeschaft als een investering. De man stelt dat het goud c.q. de sieraden een waarde vertegenwoordigen van € 25.000,- en dat de vrouw de helft hiervan aan de man dient te voldoen ter verrekening.
De rechtbank overweegt dat door geen van partijen nader is onderbouwd om wat voor sieraden of om welk goud het gaat. De verzoeken van beide partijen zijn te algemeen geformuleerd en zijn onvoldoende onderbouwd om afgifte of een verrekening te bepalen. De rechtbank kan niet vaststellen dat een van partijen sieraden c.q. goud in zijn/haar bezit heeft en met wie en onder welke waarde dit verrekend zou moeten worden. De rechtbank zal de verzoeken in dit verband van beide partijen afwijzen.
Bruidsgave
Partijen zijn in 2017 in de woning van de man in [plaats 2] een religieus huwelijk aangegaan, waarbij zij volgens de vrouw een Nikkah (bruidsgave) overeengekomen zijn. Volgens de vrouw is in de Nikkah overeengenkomen dat de man aan de vrouw zal geven:
  • de heilige Koran;
  • een keer een reis naar Mekka;
  • een keer een reis naar Baghdad Karbala in Irak;
  • 114 stuk gouden munten Bahar Azadi (24 karaat goud).
De man heeft de bruidsgave nimmer aan de vrouw betaald. De vrouw verzoekt te bepalen dat aan de vrouw toekomt 114 stuks gouden munten Bahar Azadi tegen de huidige dagwaarde in euro’s. Op het moment van indiening van het verzoek was de dagwaarde per munt € 623,10, dus in totaal 71.033,40.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank kwalificeert het verzoek van de vrouw als een verplichting tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst. De rechtsmacht ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst valt onder de werkingssfeer van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis). Uit artikel 1 lid 2 sub a en sub e Brussel Ibis volgt dat deze verordening niet van toepassing is op (onder meer) het huwelijksvermogensrecht of onderhoudsverplichtingen uit huwelijksbetrekkingen. De rechtbank overweegt in lijn met de jurisprudentie op dit punt dat de bruidsgave niet gelijk te stellen is met een uitkering tot levensonderhoud of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Hieruit volgt dat de in artikel 1 Brussel Ibis genoemde uitzonderingen zich niet voordoen. Nu de man als belanghebbende partij in Nederland woont heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 Brussel I bis rechtsmacht.
Uit artikel 17 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Rome, 19-06-1980 (hierna: EVO-Verdrag) jo artikel 28 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: ‘verordening Rome I’) volgt dat het EVO-verdrag van toepassing is op overeenkomsten die tussen 1 april 1991 (de datum van inwerkingtreding van het EVO-verdrag) en 17 december 2009 zijn gesloten en dat de verordening Rome I van toepassing is op overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten. Nu de bruidsgave ten tijde van het religieus huwelijk tussen de man en de vrouw zou zijn overeengekomen in 2017 valt dit geschil onder de temporele werkingssfeer van de verordening Rome I.
Partijen hebben geen rechtskeuze gedaan. Op grond van artikel 4 lid 2 en lid 3 van verordening Rome I wordt de overeenkomst daarom beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft, tenzij uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land. Omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is daarom in beginsel Nederlands recht van toepassing. De rechtbank weegt mee dat de bruidsgave in algemene zin haar oorsprong in het Islamitisch recht vindt en dat partijen beiden in Afghanistan geboren zijn, maar vindt dit, gelet op de omstandigheden van dit geval, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de overeenkomst een nauwere band heeft met een ander recht dan het Nederlandse recht. De bruidsgave wordt dus beheerst door Nederlands recht.
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave als een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden opgevat aangezien deze voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt primair het bestaan van de bruidsgave ter discussie. Hij heeft daarover meerdere standpunten naar voren gebracht, die elkaar tegenspreken. De man heeft eerst naar voren gebracht dat het document waarin de bruidsgave is vastgelegd niet naar de vereiste standaarden is opgesteld, dat hij het document van de bruidsgave niet kan lezen omdat het in Farsi is opgesteld en dat partijen het zelf nooit zijn overeengekomen, maar dat het een afspraak tussen de families van partijen is. Op de zitting heeft de man echter ook verklaard dat partijen bij het aangaan van het religieuze huwelijk voor ogen hadden dat zij geen gemeenschap van goederen zouden hebben, dat partijen hun eigen vermogen zouden houden en er geen verdeling na echtscheiding zou zijn. Om die reden spraken zij af dat de man bij een echtscheiding 114 gouden munten aan de vrouw zou moeten betalen. Gelet op deze laatste verklaring stelt de rechtbank vast dat partijen een bruidsgave zijn overeengekomen, waarbij onder meer is overeengekomen dat de man aan de vrouw 114 gouden munten Bahar Azadi zal geven.
Verder brengt de man naar voren dat de bruidsgave in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man de bruidsgave aan de vrouw moet betalen.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW is een tussen partijen geldende regel niet van toepassing als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit dat de vrouw de bruidsgave niet kan opeisen. De bruidsgave vindt zijn oorsprong in het Islamitisch recht en is daarin bedoeld als financiële zekerheid voor een vrouw. De door de man gegeven uitleg van de partijbedoelingen strookt met het algemene idee van een bruidsgave. Partijen zijn een jaar na het religieus huwelijk echter voor de Nederlandse wet in beperkte gemeenschap van goederen getrouwd. Als gevolg daarvan heeft de vrouw nu recht op onder meer de helft van de overwaarde van de woning en de helft van de waarde van het bedrijf van de man. Gelet op de getaxeerde woningwaarde van € 330.000,-, de hypotheek van € 154.000,- en de hierboven vastgestelde waarde van [bedrijfsnaam 2] , gaat het daarbij naar schatting om ca. € 100.000,-. Bovendien kan de vrouw in Nederland werken om in haar inkomsten te voorzien. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als de vrouw haar aanspraak op de bruidsgave opeist. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen gehuwd op [datum] 2019 te [plaats 1] ;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
met betrekking tot de woning, gelegen aan het [adres] ( [postcode] ) te [plaats 1] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijke makelaar-taxateur, dient de man aan de vrouw binnen één maand na de datum van deze beschikking drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren en verkopen, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) met betrekking tot de inboedel:
bepaalt dat aan de vrouw toekomt: de wasmachine, de slaapkamer set, de gordijnen en de vloerkleden, en bepaalt dat aan de man toekomt: de tv, de woonkamer set, de studiekamer set, de eetkamer set en de lampen;
3) met betrekking tot de personenauto’s:
  • bepaalt dat de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] wordt toebedeeld aan de man onder een waarde van € 500,-, zodat de man nog € 250,- aan de vrouw dient te voldoen;
  • bepaalt dat de Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] wordt toebedeeld aan de vrouw onder een waarde van € 6.050,-, zodat de vrouw nog € 3.025,- aan de man dient te voldoen;
4) met betrekking tot de ondernemingen:
  • bepaalt dat de onderneming [bedrijfsnaam 1] zonder verrekening met de man aan de vrouw wordt toebedeeld;
  • bepaalt dat de onderneming [bedrijfsnaam 2] aan de man wordt toebedeeld onder een waarde van € 24.566,-, zodat de man nog € 12.283,- aan de vrouw dient te voldoen;
5) met betrekking tot de bankrekeningen:
bepaalt dat iedere partij zijn of haar eigen bankrekeningen houdt, onder verrekening van de helft van de saldi per 18 januari 2024;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van beslissing tot echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Hees, rechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 april 2025.