ECLI:NL:RBDHA:2025:7897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
SGR 25/1283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, een echtpaar, hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van hun woning voor zes maanden, zoals besloten door de burgemeester van Hillegom op 6 februari 2025. De sluiting is gebaseerd op de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning van hun zoon. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 6 maart 2025, waarbij zowel verzoekers als hun gemachtigde, alsook de gemachtigden van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Ondanks dat er geen feitelijke handel vanuit de woning heeft plaatsgevonden, is de aangetroffen hoeveelheid drugs en de rol van de woning in een groter onderzoek naar drugshandel voldoende reden voor de sluiting. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de ernst van de situatie en de verzwarende omstandigheden, zoals signalen van georganiseerde criminaliteit.

De voorzieningenrechter concludeert echter ook dat de sluiting niet onevenredig is, ondanks de gezondheidsklachten van verzoekers. De verzoekers hebben niet aangetoond dat zij een bijzondere binding met de woning hebben die hen zou beletten tijdelijk elders te wonen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat de woning voor zes maanden gesloten mag worden. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/1283

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2025 de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. N. Claassen),
en

de burgemeester van Hillegom, verweerder

(gemachtigden: M. Streefland en C. Heeren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de sluiting van hun woning.
1.1.
Bij besluit van 6 februari 2025 heeft verweerder besloten de woning van verzoekers te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft laten weten de sluiting van de woning op te schorten tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, hun gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Op 14 november 2024 is een grote hoeveelheid drugs aangetroffen in de woning van verzoekers aan de [adres] in [plaats 1] . In de op basis daarvan opgemaakte bestuurlijke rapportages [1] valt te lezen dat in de slaapkamer van de vijfentwintigjarige zoon van verzoekers onder meer 135,4 gram cocaïne en 38 pillen MDMA zijn aangetroffen. Ook is er 58 gram versnijdingsmiddel en een bedrag van € 5.935 aan contant geld aangetroffen. Verweerder heeft daarop besloten de woning van verzoekers voor zes maanden te sluiten. [2] Wat vinden verzoekers?
4. Verweerder mag zich niet zonder meer baseren op de bestuurlijke rapportages. De beschreven bevindingen zijn daarvoor te algemeen en summier. Gezegd wordt bijvoorbeeld dat de woning een cruciale rol zou hebben gespeeld in de handel van verdovende middel, maar niet wordt gemotiveerd wat die rol dan zou zijn. Uit de foto’s die later zijn bijgevoegd kan bovendien niet worden afgeleid hoe de drugs in de slaapkamer zijn aangetroffen. De politie heeft er namelijk wel vaker een handje van om verborgen zaken mooi uit te stallen voor de foto’s. Op basis van de bestuurlijke rapportages kan daarom niet worden geconcludeerd dat de drugs in het zicht lagen.
4.1.
Ook is de sluiting niet noodzakelijk. De woning van verzoekers werd slechts gebruikt als bewaarlocatie. Uit de bestuurlijke rapportages volgt dat de handel zich met name voltrok in [plaats 2] en [plaats 3] . Er heeft geen handel vanuit de woning plaatsgevonden, zodat er ook geen sprake was van loop naar de woning. Verder is er geen sprake van druggerelateerde overlast of van (anonieme) meldingen die zien op de woning zelf. Gelet op het tijdverloop en het feit dat de zoon inmiddels al enige tijd in voorlopige hechtenis zit, is de openbare orde al enige tijd hersteld. Verzoekers hebben maatregelen getroffen en hun zoon de toegang tot de woning ontzegd in het geval hij vrijkomt. De kans op recidive is dan ook nihil. Verweerder kon daarom volstaan met een waarschuwing of een last onder dwangsom. Dat toch direct is overgegaan tot sluiting, is onrechtmatig en niet in lijn met het achterliggende idee van de wetgever.
4.2.
Tot slot is de sluiting niet evenredig. Verzoekers wisten niet dat hun zoon verdovende middelen in de woning bewaarde. Dat kan hen niet verweten worden. Zij wonen al lang in de woning zonder dat er eerder klachten vanuit de buurt zijn geweest. Na de eerdere woningdoorzoeking van de politie in 2020 zijn er afspraken gemaakt met de zoon. Dat is al zo lang geleden, dat het verzoekers niet kwalijk kan worden genomen dat het toezicht de afgelopen jaren wat is afgezwakt. Verzoekster stofzuigt wekelijks de slaapkamer van de zoon en heeft daarbij geen ongeregeldheden geconstateerd. De gevolgen van de sluiting zijn disproportioneel. Verzoekster lijdt aan hevige astma en verzoeker is net weer aan het werk na een burn-out, zodat zij zijn gebaat bij een stabiele woonomgeving. Zij hebben echter geen sociaal vangnet of zicht op alternatieve woonruimte waar zij tussentijds terecht kunnen. Bovendien hebben zij een hond, wat dit nog extra bemoeilijkt.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid
5. Verweerder heeft zich gebaseerd op twee bestuurlijke rapportages die opgemaakt zijn op basis van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Verweerder mag daar in principe van uitgaan, tenzij er in wat door verzoekers wordt aangevoerd twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van die vastlegging. De omschrijving van de bevindingen in die bestuurlijke rapportages is weliswaar vrij summier, maar dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf nog geen reden om aan de inhoud te twijfelen. Bovendien wordt door verzoekers niet betwist dat er een ruime handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen. Gelet daarop is verweerder dan ook bevoegd om de woning te sluiten. [3] Dat er geen feitelijke handel in de woning heeft plaatsgevonden en geen overlast bij de woning is geconstateerd, doet niet af aan die bevoegdheid. [4] Noodzaak
6. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de sluiting noodzakelijk heeft kunnen achten en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Verweerder heeft, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, kunnen aannemen dat sprake is van een ernstig geval. Bovendien ligt de woning in een kwetsbare wijk. Volgens haar beleid wordt door verweerder in zo’n situatie in beginsel een sluiting van drie maanden opgelegd. [5] In dit geval is daarbovenop sprake van verzwarende omstandigheden [6] , omdat er concrete aanwijzingen zijn dat er een grote mate van beroeps- of bedrijfsmatigheid is. De politie heeft aangegeven dat er signalen zijn verkregen dat sprake is van georganiseerde criminaliteit. De woning van verzoekers speelt volgens de bestuurlijke rapportage een cruciale rol in een groter onderzoek naar de handel in verdovende middelen, waarbij meerdere locaties in de Bollenstreek zijn betrokken. Ook is er een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen en is er al twee keer eerder een doorzoeking in de woning geweest waarbij onder meer verdovende middelen zijn aangetroffen. Dat er geen meldingen zijn van (drugs)overlast bij de woning en er geen feitelijke handel bij dan wel loop naar de woning is geconstateerd, doet gelet op het voorgaande dan ook geen afbreuk aan de noodzaak van de sluiting. [7] Bovendien wordt met de sluiting een signaal afgegeven aan de omgeving dat drugscriminaliteit niet wordt getolereerd en wordt de schakel die de woning vormt in de keten van drugshandel geëlimineerd. Het feit dat de zoon nog in voorlopige hechtenis zit, doet daar niet aan af. Ook het tijdverloop is niet dusdanig dat de noodzaak van de sluiting daarom is komen te ontvallen. [8] Verweerder heeft, gelet op de ernst en omvang van de situatie, samengenomen met meerdere verzwarende omstandigheden die zich hier voordoen, dan ook een sluiting voor zes maanden noodzakelijk kunnen achten.
Evenredigheid
7. Verweerder is gehouden om alle omstandigheden van het geval te betrekken bij haar beoordeling. Zo kunnen onder meer verminderde verwijtbaarheid en een bijzondere (medische) binding met de woning een rol spelen in de beoordeling van de evenredigheid.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verzoekers konden redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in hun woning, nu de slaapkamer van de zoon voor hen vrij toegankelijk was. Uit de foto’s en de verklaringen van de politie volgt dat er op meerdere plekken in de slaapkamer van de zoon drugs en daaraan te relateren goederen zijn aangetroffen en dat deze (deels) in het zicht lagen. Desgevraagd heeft de politie later aan verweerder bevestigd dat de doos met drugsattributen bij binnenkomst op een bank in de kamer lag. Dat de drugs verstopt waren en niet zichtbaar voor verzoekers en dit slechts een momentopname betrof om drie uur ’s nachts, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Verweerder heeft op zitting namelijk verklaard dat de zoon zelf niet aanwezig was tijdens de doorzoeking in de woning. Dat verzoekers niks is opgevallen acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk, te meer nu verzoekster heeft aangegeven wekelijks de kamer van de zoon te stofzuigen. Daar komt bij dat eerder in 2020 een doorzoeking in de woning heeft plaatsgevonden waarbij onder meer drugs zijn aangetroffen en dat de zoon in april 2024 een nacht in de cel heeft gezeten voor handel in verdovende middelen. Van verzoekers kon daarom extra alertheid worden verwacht, zodat hen in zoverre een verwijt kan worden gemaakt.
7.2.
Weliswaar hebben verzoekers beide gezondheidsklachten, maar niet is gebleken dat zij daardoor zo’n bijzondere binding hebben met hun woning dat zij niet tijdelijk ergens anders kunnen wonen. Inherent aan een woningsluiting is dat de bewoners de woning zullen moeten verlaten. In principe is het dan ook hun eigen verantwoordelijkheid om voor henzelf en eventuele huisdieren alternatieve woonruimte te vinden. Verweerder heeft aangegeven desgewenst mee te kunnen helpen in de zoektocht naar alternatieve woonruimte, mochten verzoekers zelf niet tot een oplossing komen. Tot dusver is niet gebleken dat alle opties door verzoekers zijn uitgeput. Gelet op dit alles acht de voorzieningenrechter de sluiting dan ook niet onevenredig.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verweerder de woning van verzoekers mag sluiten voor de duur van zes maanden.
8.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Van 7 en 23 december 2024.
2.Op grond van artikel 13b Opiumwet.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1765.
4.Idem.
5.Zie 4.1 van het Damoclesbeleid gemeente Hillegom 2023.
6.In de zin van 7.1 van het Damoclesbeleid gemeente Hillegom 2023.
7.Uitspraak van de Afdeling, van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van rechtbank Rotterdam, van 21 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2144.