ECLI:NL:RBDHA:2025:7881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
09-330499-24, tul 09-028486-24, t.t.g. 09-256829-22, 10-195462-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij meerderjarige verdachte met ernstige strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder belediging van een ambtenaar, wederspannigheid, en het voorhanden hebben van explosieven en vuurwapens. De verdachte, geboren in 2004, was ten tijde van de feiten 17 en 18 jaar oud en bevond zich in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een agent tijdens een fouillering, wederspannigheid, en het voorbereiden van brandstichting met explosieven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat strafmatigend is meegewogen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 13 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd en de psychische kwetsbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze niet rechtsgeldig was ingediend. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-330499-24, 09-028486-24 (tul), ter terechtzitting gevoegd met
09-256829-22 en 10-195462-23
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in P.I. [inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 17 april 2025. In de zaak met parketnummer 09-330499-24 heeft ook een pro forma behandeling plaatsgevonden op de terechtzitting van 23 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en de raadsvrouw van de verdachte is mr. J. Dekker te Rotterdam. De verdachte is op de terechtzitting van 17 april 2025 verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
in de zaak met parketnummer 09-256829-22
op 7 oktober 2022 in Rijswijk:
feit 1: belediging van een ambtenaar in functie;
feit 2: het dragen van een mes;
feit 3: wederspannigheid;
feit 4: het dragen van een mes;
in de zaak met parketnummer 10-195462-23
op 4 augustus 2023 in Dordrecht;
feit 1: primair: poging in vereniging tot brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander;
subsidiair: voorbereiding van brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing als bedoeld in feit 1 primair
feit 2: voorhanden hebben van een explosief;
in de zaak met parketnummer 09-330499-24
op 26 oktober 2024 in Zoetermeer:
feit 1: voorhanden hebben van een vuurwapen;
feit 2: voorhanden hebben van munitie.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van de feiten, ten laste gelegd in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 2 en 4 en
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 primair,
en tot bewezenverklaring van de feiten, ten laste gelegd in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 1 en 3,
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 subsidiair en 2 en
- de zaak met parketnummer 09-330499-24 onder 1 en 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de feiten ten laste gelegd in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 1, 2 en 4 en
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 primair,
en heeft zich met betrekking tot de feiten ten laste gelegd in
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 3,
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 subsidiair en 2, en in
- de zaak met parketnummer 09-330499-24 onder 1 en 2,
gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de feiten, ten laste gelegd in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 2 en 4 en
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 primair,
van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten ten laste gelegd in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 3,
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 subsidiair en 2 en
- de zaak met parketnummer 09-330499-24, onder 1 en 2,
met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding 09-256829-22
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022300876, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, basisteam Rijswijk, met bijlagen (pagina 1 t/m 162) en het proces-verbaal met hetzelfde zaaksregistratienummer, maar zonder ingevoerde paginanummering. Bij verwijzing naar dit proces-verbaal wordt de Divos-nummering van de betreffende pagina’s vermeld.
ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
17 april 2025 voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik heb geroepen: “kanker op kankerlul” toen de agent mij fouilleerde.
2. het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 7 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 161, 162):
Ik doe aangifte van belediging.
Op 7 oktober 2022 was ik in uniform gekleed en belast met de surveillance samen met een hoofdagent van politiebureau Laak. Ik was op de [adres 2] , [postcode 2] Rijswijk naar aanleiding van een melding die wij hadden gekregen van personen met mogelijk wapens. […] Op grond van de wet Wapens en Munitie wilde ik [de verdachte] fouilleren. […] Tijdens de fouillering hoorde ik dat [de verdachte] tegen mij zei: "kanker op kankerlul". Hier was de collega waarmee ik surveillance reed getuige van.
ten aanzien van feit 3
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 april 2025;
2. het proces-verbaal aanhouding van de verdachte [de verdachte] , opgemaakt op 7 oktober 2022 (Divos-pagina’s 45, 46);
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding 10-195462-23
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2023246581 van de politie eenheid Rotterdam, district Zuid-Holland-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 109).
ten aanzien van feit 1 subsidiair
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
17 april 2025;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2023 (p. 1, 2);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2023 (p. 14, 15);
4. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2023 (p. 6, 7);
5. het rapport van 24 september 2023 van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende forensisch onderzoek aan een vermeende geïmproviseerde constructie aangetroffen in Dordrecht op 4 augustus 2023, zaaknummer 2023.08.07.039;
ten aanzien van feit 2
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
17 april 2025;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2023 (p. 1, 2);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 augustus 2023 (p. 14, 15);
4. het rapport van 24 september 2023 van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende forensisch onderzoek aan een vermeende geïmproviseerde constructie aangetroffen in Dordrecht op 4 augustus 2023, zaaknummer 2023.08.07.039.
3.7
Gebruikte bewijsmiddelen dagvaarding 09-330499-24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024335359 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (pagina 1 t/m 90).
ten aanzien van feit 1 en feit 2
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
17 april 2025;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2024 (p. 9 t/m 11);
3. het proces-verbaal door Politie Den Haag, Dienst Regionale recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 17 oktober 2024 (p. 50 t/m 53).
3.8
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 1.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verdachte de woorden “kanker op, kankerlul” alleen riep omdat hij schrok vanwege de wijze waarop de fouillering bij hem werd uitgevoerd en hij de woorden niet beledigend heeft bedoeld.
Het gaat hier om woorden gericht tot een politieambtenaar. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd, wanneer zij de strekking heeft die ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam.
De verdachte heeft de betreffende woorden geroepen nadat hij werd aangesproken op zijn verzet tijdens een fouillering die volgens de verdachte niet verliep zoals dat volgens hem had gemoeten. Onder deze omstandigheden hebben de woorden “kanker op, kankerlul” naar het oordeel van de rechtbank de strekking de politieman tot wie de uitlating was gericht, in zijn eer en goede naam aan te tasten en niet om schrik kenbaar te maken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.9
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
in de zaak met parketnummer 09-256829-22
1
hij op 7 oktober 2022 te Rijswijk opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 1] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “kanker op, kankerlul”;
3
hij op 7 oktober 2022 te Rijswijk, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar,
[naam 1] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter fouillering van verdachte door zich los te trekken;
in de zaak met parketnummer 10-195462-23
1. subsidiair
hij op 4 augustus 2023 te Dordrecht ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk brand stichten en/of het teweegbrengen van een ontploffing (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 157 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten
- een (geïmproviseerd) explosief, samengesteld uit drie 1,5 liter flessen gevuld met motorbenzine en hieraan geplakt een T-IED (Timed Improvised Explosive Device) en voorzien van een aansteek lont en
- een aansteker
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 4 augustus 2023 te Dordrecht een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief bestaande uit drie 1,5 liter flessen gevuld met motorbenzine met daaraan vast gemaakt een T-IED (Timed Improvised Explosive
Device), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 09-330499-24
1
hij op 16 oktober 2024 te Zoetermeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Blow, type TR92 K, kaliber 9mm, omgebouwd naar volledig scherpschietend, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij op 16 oktober 2024 te Zoetermeer munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie kogels, volmantel van het kaliber .32 auto (7.65 mm) voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en door de psycholoog in het rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia, met bevel dat deze en de algemene voorwaarden alsmede het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het al uitgezeten voorarrest. De raadsvrouw heeft in dit verband – onder meer – gewezen op de omstandigheid dat het om deels oude feiten gaat, de verdachte al lang in voorlopige hechtenis zit en hij het in detentie niet altijd gemakkelijk heeft (gehad), hij een kwetsbare en beïnvloedbare jongen is die de consequenties van zijn handelen niet overzag en hij de schorsende voorwaarden zoals die hem zijn opgelegd in de zaak met parketnummer 10-195462-23 heeft nageleefd. De raadsvrouw heeft verzocht de bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde inhoudend opname in een zorginstelling. De verdachte kan volgens de raadsvrouw, zodra hij vrijkomt, op vrijwillige basis meewerken aan de noodzakelijk geachte diagnostiek en direct intensieve begeleiding krijgen, onder meer opdat hij begeleid kan gaan wonen. De verdachte heeft een goede band met de re-integratie-officier van de gemeente en deze kan de begeleiding op zich nemen. De bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling is daarom niet nodig. Subsidiair, in het geval de rechtbank de bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling wel noodzakelijk acht, heeft de raadsvrouw benadrukt dat de verdachte dan zo snel mogelijk moet worden opgenomen in een voor hem passende zorginstelling en niet de dupe mag worden van wachtlijsten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een agent en aan wederspannigheid. Hij was toen 17 jaar oud. Hij heeft daarmee onvoldoende respect getoond voor bevoegd gezag. Agenten moeten hun bevoegdheden in verband met de openbare orde en veiligheid kunnen uitoefenen, ook als dat minder prettig voor de verdachte is.
Daarnaast heeft de verdachte een explosief voorhanden gehad en voorbereidingshandelingen getroffen voor het veroorzaken van een ontploffing of brand. Hij was toen 18 jaar oud. Dit handelen draagt bij aan maatschappelijke onrust. Het teweegbrengen van ontploffingen met vuurwerkbommen is zeer ernstig en doet zich op verschillende plaatsen in Nederland steeds vaker voor, kennelijk met als doel personen te intimideren. Het is evident dat ontploffingen met vuurwerkbommen, als deze plaatsvinden, ernstige gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en gezondheid van personen, temeer als een ontploffing teweeg wordt gebracht bij, zoals in dit geval, een pand dat omringd is met woonhuizen. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het bij voorbereidingshandelingen is gebleven; een oplettende beveiliger heeft hem gezien en naar zijn zeggen heeft dat hem weerhouden van de handelingen die hij had willen uitvoeren.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bezit van een vuurwapen en kogels. Hij was toen 19 jaar oud. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Daarnaast leidt vuurwapenbezit tot gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit in het algemeen, ook onder jongeren, en het gevaarzettende karakter daarvan, moet streng daartegen worden opgetreden. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stil gestaan bij de risico’s van het bij zich dragen van een vuurwapen met kogels en de ernstige situaties die hij daarmee had kunnen veroorzaken als hij het vuurwapen had gebruikt of had moeten gebruiken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2025.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 27 juni 2023, dus voordat hij de bewezenverklaarde feiten in Dordrecht en in Zoetermeer pleegde, wegens geweld tegen de politie, in het kader van een strafbeschikking – onder meer – heeft moeten deelnemen aan een gedragsinterventie en hij op 22 april 2024, dus voordat hij de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer pleegde, is veroordeeld voor – onder meer – wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie. De voorwaardelijke straf die hij toen kreeg, heeft hem niet weerhouden van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door Fivoor Reclassering (hierna: de reclassering). De rechtbank heeft bij haar overwegingen ook betrokken de rapporten van het Psychologisch onderzoek Pro Justitia door gezondheidszorgpsycholoog drs. T. ’t Hoen van 5 februari 2024 en 15 april 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen van de Raad en de reclassering ter zitting is gegeven.
Uit het meest recente psychologisch rapport volgt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende. Ten tijde van het uitbrengen van het rapport op 5 februari 2024 werd vermoed dat bij de verdachte sprake was van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Nadien lijkt de ontwikkeling van de verdachte alleen nog maar problematischer te zijn verlopen. Hij had geen zinnige dagbesteding, blowde dagelijks en kwam opnieuw met justitie in aanraking. Complicerend is dat het vermoeden is ontstaan dat hij een psychose heeft ontwikkeld, met paranoïde achterdocht, angst en mogelijk hallucinaties. Dat heeft binnen de penitentiaire inrichting tot een agressief incident geleid, waarop de verdachte enkele maanden in het Penitentiaire Psychiatrisch Centrum heeft doorgebracht. Na verloop van tijd leek daar van een psychotisch beeld geen sprake meer te zijn. Het is nog steeds niet duidelijk of bij de verdachte sprake was van een psychose en of dat dan een eenmalige psychotische periode is geweest. Het is ook mogelijk dat dit een voorbode is van een onderliggend schizofreen proces. Voor diagnostiek is langere tijd nodig. Daarnaast is duidelijk dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst en nu in remissie door detentie, en ook van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en (vermoedelijk) zwakbegaafdheid, waarbij een psychotische stoornis niet is uit te sluiten.
De psycholoog adviseert om de ten laste gelegde feiten, als deze bewezen kunnen worden, verminderd aan de verdachte toe te rekenen en schat het recidivegevaar in als matig tot hoog. Hij adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, met verwijzing naar onder meer de leeftijd van de verdachte, het feit dat hij jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd, hij pedagogisch beïnvloedbaar is, hij nog thuis woont en het opstarten van scholing wenselijk is.
De psycholoog adviseert de verdachte in een kader van bijzondere voorwaarden een traject op te leggen, dat bestaat uit plaatsing in een forensische, orthopsychiatrische kliniek voor jongeren/adolescenten, zoals [kliniek] , waar diagnostiek kan plaatsvinden gedurende wat langere tijd. Tijdens de opname kan aldaar al behandeling gestart worden op het gebied van emotieregulatie, inzichten en vaardigheden, kan gekeken worden naar een begeleide woonvorm en naar zaken zoals dagbesteding (opleiding en/of werk) en financiële problemen. Na het klinische traject, en wanneer de diagnostiek voldoende duidelijk en richtinggevend is, kan ambulant voldoende nazorg worden gegeven.
Uit het meest recente rapport van de reclassering van 15 april 2025 wordt onder meer het volgende afgeleid. Het risico op recidive en geweld wordt hoog ingeschat en daarbij zijn het psychosociaal functioneren en het middelengebruik de voornaamste risicofactoren. De reclassering is, evenals de psycholoog, van mening dat de verdachte gebaat is bij interventies uit het jeugdstrafrecht gericht op de ontwikkelingsfase van de verdachte en adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Om diagnostiek te laten plaatsvinden, gaat de voorkeur sterk uit naar plaatsing van de verdachte in een kliniek gericht op jongvolwassenen, zoals [kliniek] . Van daaruit zou de verdachte door moeten stromen naar een passende begeleide woonvorm met dagelijkse ondersteuning en begeleiding. De reclassering adviseert om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen:
- een meldplicht bij de reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- verplichte dagbesteding;
- meewerken aan middelencontrole.
De reclasseringswerker heeft ter zitting toegelicht dat [kliniek] de aangewezen zorginstelling voor de verdachte is. Deze neemt jeugdigen ouder dan 18 jaar op en de verdachte kan er terecht op basis van een voorwaardelijke veroordeling. Wel is er bij [kliniek] een wachtlijst van naar schatting vier tot zes maanden. Voor opname is motivatie bij de verdachte belangrijk en deze zal blijvend aandacht krijgen in de tussentijd. De verdachte heeft er moeite mee als hij lang moet wachten. De ervaring is dat zijn motivatie sterker wordt als hij goede begeleiding heeft van een vaste persoon. Het beste zou zijn als de plaatsing in een zorginstelling direct aansluit op zijn detentie, zodat hij niet thuis komt te zitten. Diagnostiek, behandeling en begeleiding zal in een ambulante setting voor de verdachte niet toereikend zijn. Als een periode tussen detentie en plaatsing in een zorginstelling moet worden overbrugd, denkt de reclassering aan plaatsing in een tijdelijke kliniek, waar mogelijk al aan diagnostiek gewerkt kan worden.
De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, aangezien de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, het jeugdstrafrecht toepassen. De psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en in dat verband toegelicht dat de verdachte niet conform zijn kalenderleeftijd functioneert en pedagogisch beïnvloedbaar is. De rechtbank deelt deze conclusie en past daarom het jeugdstrafrecht toe op alle feiten.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan, is zestien maanden en gaat in op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld ter zake van een bepaald strafbaar feit. Het moment van inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanig moment worden aangemerkt. In de zaak met parketnummer 09-256829-22 is de verdachte op 7 oktober 2022 in verzekering gesteld en is, gelet op de datum van dit vonnis, de redelijke termijn met 14 maanden overschreden. In de zaak met parketnummer 10-0195462-23 is de verdachte op 4 augustus 2023 in verzekering gesteld en is, gelet op de datum van dit vonnis, de redelijke termijn overschreden met vier maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast hetgeen hiervoor is besproken, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, een substantiële onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is, ook als de hiervoor genoemde strafmatigende factoren hierbij worden betrokken. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte ten tijde van de meest ernstige feiten reeds meerderjarig was en dat hij, toen hij de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer pleegde, in een proeftijd liep.
Dat de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, brengt voorts met zich dat met de op te leggen sanctie(s) primair wordt beoogd recidive te voorkomen en de verdachte succesvol te laten re-integreren, opdat hij een constructieve rol in de samenleving aanneemt (artikel 40 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind; IVRK). De verdachte heeft ook zelf duidelijk gemaakt dat hij gemotiveerd is om aan zichzelf te werken en zich wil richten op ontwikkeling naar een positief bestaan.
Om de primaire doelen van het jeugdstrafrecht (speciale preventie en re-integratie) ten aanzien van verdachte te verwezenlijken, is volgens de psycholoog en de reclassering onder andere opname in een zorginstelling en behandeling nodig. De verdachte lijkt zich niet echt te realiseren hoe groot de ernst is van het bezit van een vuurwerkbom en van een geladen vuurwapen. Dit past bij hetgeen gerapporteerd is over een gebrekkig probleembesef en de neiging om zijn problematiek te onderschatten. Er zijn zeer grote zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling en psychische kwetsbaarheid van de verdachte, in combinatie met het gevaar voor recidive. De noodzaak van diagnostiek is door de deskundigen zeer duidelijk gemaakt. In het verleden heeft behandeling in een ambulant kader plaatsgevonden, waaraan de verdachte zich makkelijk heeft kunnen onttrekken en die niet toereikend is gebleken. Een klinische opname heeft niet eerder plaatsgevonden en kan volgens de psycholoog meer kans van slagen hebben, nu de verdachte zich daaraan minder makkelijk zal onttrekken en hij daar ook minder toe geneigd zal zijn naarmate het regelen van praktische zaken, zoals dagbesteding en huisvesting, vordert.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld binnen welke sanctie(modaliteit) de door de reclassering en psycholoog geadviseerde interventies kunnen worden opgelegd, meer specifiek of dergelijke intensieve en langdurige interventies – gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit – passend zijn om als bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de reclassering wordt geadviseerd. Uit vaste rechtspraak volgt dat andere sanctiekaders daarvoor in beginsel meer zijn aangewezen, zoals de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en de gedragsbeïnvloedende maatregel.
De psycholoog heeft in zijn rapport beschreven dat voor een stevig juridisch kader ook gedacht zou kunnen worden aan oplegging van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel, maar daarvoor zou alsnog een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia nodig zijn en dat zou verdere vertraging tot gevolg hebben, terwijl het diagnostisch naar verwachting weinig meerwaarde zou opleveren. De rechtbank schaart zich achter deze conclusie. De rechtbank overweegt voorts dat oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel thans evenmin nog een optie is, nu daarvoor een haalbaarheidsonderzoek zou moeten plaatsvinden, hetgeen verdere vertraging met zich zou brengen. Verdere vertraging is in deze zaken evenwel buitengewoon onwenselijk.
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat een ander kader dan dat van de geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel, nu niet haalbaar is. Gezien de noodzaak dat de verdachte diagnostiek ondergaat die kan leiden tot de passende hulp en begeleiding, is naar het oordeel van de rechtbank de enige juiste beslissing die in het belang is van zowel de verdachte als de samenleving, dat de geadviseerde interventies worden opgelegd als bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel.
De weging van de hierboven omschreven omstandigheden leidt er toe dat de rechtbank de verdachte een jeugddetentie zal opleggen voor de duur van 13 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (volgens de berekening van de rechtbank 250 dagen). De rechtbank zal 2 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de gebruikelijke algemene voorwaarde en de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich – onder meer – schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bezit van een explosief ter voorbereiding van een brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, en bezit van een vuurwapen en kogels.
Gelet op de rapportages omtrent zijn persoon en het aanzienlijke recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10-195462-23, feit 1 subsidiair
Bij de stukken bevindt zich een verzoek tot schadevergoeding, ingediend door [naam 2] namens [bedrijfsnaam] B.V., vertegenwoordigd door [naam 3] . De vordering ziet op € 136.049,20 aan materiële schade en € 2.500,-- aan accountantkosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering omdat beoordeling daarvan zou leiden tot een onredelijke vertraging van het strafproces.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De bevoegdheid van [naam 3] om de B.V. te vertegenwoordigen is, aldus de raadsvrouw, niet vast te stellen en er zijn, aangezien de coffeeshop in kwestie al vaker het doelwit is geweest van crimineel handelen, vragen te stellen over het causaal verband tussen de gevorderde schade en de door de verdachte verrichte voorbereidingshandelingen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de stukken, waaronder de vordering, vast dat de benadeelde partij een B.V. is, genaamd [bedrijfsnaam] B.V.
Bij de vordering bevindt zich geen document waaruit kan worden afgeleid dat [naam 3] deze B.V. rechtsgeldig mag vertegenwoordigen en dat hij uit dien hoofde bevoegd is om [naam 2] te machtigen om namens de B.V. in dit strafproces een schadevergoedingsvordering in te dienen. Van een rechtsgeldige vordering is dus geen sprake. Er valt, wat die vordering betreft, dus niets te beslissen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in de zaak met parketnummer 09-330499-24 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp (een pistool) niet voor verbeurdverklaring, maar voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komt, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het in parketnummer 09-330499-24 onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-028486-24 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 22 april 2024 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 60 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden. De officier van justitie heeft op de terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering bepleit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd door zich weer aan strafbare feiten schuldig te maken voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was bepaald.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging echter niet bevelen, nu uitvoering van een werkstraf moeilijk te verenigen is met het succesvol doorlopen van de voor de verdachte noodzakelijk geachte trajecten, die vorm krijgen in de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal verbinden aan het aan de verdachte op te leggen voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 46, 55 lid 1, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 2 en 4 en
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 primair,
ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in:
- de zaak met parketnummer 09-256829-22 onder 1 en 3,
- de zaak met parketnummer 10-195462-23 onder 1 subsidiair en 2 en
- de zaak met parketnummer 09-330499-24, onder 1 en 2,
ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.9 bewezen is verklaard
en kwalificeert dit als:
in de zaak met parketnummer 09-256829-22
ten aanzien van feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 3:
wederspannigheid;
in de zaak met parketnummer 10-195462-23
de eendaadse samenloop van
ten aanzien van feit 1 subsidiair
voorbereiding van het opzettelijk brand stichten en/of het teweegbrengen van een ontploffing
en
ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
in de zaak met parketnummer 09-330499-24
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
13 MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank vastgesteld op 250 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
2 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN Den Haag, telefoonnummer 088 178 6161 en zich vervolgens blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich laat opnemen in [kliniek] , Forensische Jeugd- en Orthopsychiatrie of een FPA of FPK of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling hem geeft voor de behandeling, waarvan deel kan uitmaken het innemen van medicijnen als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. meewerkt aan indicatiestelling en plaatsing als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt;
4. zich laat behandelen door De Waag, Forensisch Ambulant Centrum Fivoor, Humanitas (Homerun), Ipse de Bruggen, Middin of Youz of soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarvan deel kan uitmaken het innemen van medicijnen als de zorgverlener dat nodig vindt;
5. verblijft bij Humanitas Homerun, Ipse de Bruggen, Middin, JIT Wonen,
Perspektief-Kessler stichting, het Leger des Heils of een andere soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding;.
7. meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs door middel van urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest), zo vaak als de reclassering dat nodig vindt.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
de inbeslaggenomen goederen
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09-330499-24 onder 1:
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1. 1 STK Pistool, Omgebouwd gasalarmpistool, Blow Tr 92 K;
de vordering tenuitvoerlegging
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 60 uur, opgelegd op 22 april 2024 bij vonnis van de politierechter te Den Haag in de zaak met parketnummer 09-028486-24;
de vordering benadeelde partij
stelt vast dat er niets te beslissen valt;
het bevel tot voorlopige hechtenis
inzake de zaak met parketnummer 10-195462-23:
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.E. Bierling, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2025.