6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een agent en aan wederspannigheid. Hij was toen 17 jaar oud. Hij heeft daarmee onvoldoende respect getoond voor bevoegd gezag. Agenten moeten hun bevoegdheden in verband met de openbare orde en veiligheid kunnen uitoefenen, ook als dat minder prettig voor de verdachte is.
Daarnaast heeft de verdachte een explosief voorhanden gehad en voorbereidingshandelingen getroffen voor het veroorzaken van een ontploffing of brand. Hij was toen 18 jaar oud. Dit handelen draagt bij aan maatschappelijke onrust. Het teweegbrengen van ontploffingen met vuurwerkbommen is zeer ernstig en doet zich op verschillende plaatsen in Nederland steeds vaker voor, kennelijk met als doel personen te intimideren. Het is evident dat ontploffingen met vuurwerkbommen, als deze plaatsvinden, ernstige gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en gezondheid van personen, temeer als een ontploffing teweeg wordt gebracht bij, zoals in dit geval, een pand dat omringd is met woonhuizen. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het bij voorbereidingshandelingen is gebleven; een oplettende beveiliger heeft hem gezien en naar zijn zeggen heeft dat hem weerhouden van de handelingen die hij had willen uitvoeren.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bezit van een vuurwapen en kogels. Hij was toen 19 jaar oud. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Daarnaast leidt vuurwapenbezit tot gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit in het algemeen, ook onder jongeren, en het gevaarzettende karakter daarvan, moet streng daartegen worden opgetreden. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stil gestaan bij de risico’s van het bij zich dragen van een vuurwapen met kogels en de ernstige situaties die hij daarmee had kunnen veroorzaken als hij het vuurwapen had gebruikt of had moeten gebruiken.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2025.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij op 27 juni 2023, dus voordat hij de bewezenverklaarde feiten in Dordrecht en in Zoetermeer pleegde, wegens geweld tegen de politie, in het kader van een strafbeschikking – onder meer – heeft moeten deelnemen aan een gedragsinterventie en hij op 22 april 2024, dus voordat hij de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer pleegde, is veroordeeld voor – onder meer – wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie. De voorwaardelijke straf die hij toen kreeg, heeft hem niet weerhouden van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten opgemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door Fivoor Reclassering (hierna: de reclassering). De rechtbank heeft bij haar overwegingen ook betrokken de rapporten van het Psychologisch onderzoek Pro Justitia door gezondheidszorgpsycholoog drs. T. ’t Hoen van 5 februari 2024 en 15 april 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen van de Raad en de reclassering ter zitting is gegeven.
Uit het meest recente psychologisch rapport volgt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende. Ten tijde van het uitbrengen van het rapport op 5 februari 2024 werd vermoed dat bij de verdachte sprake was van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Nadien lijkt de ontwikkeling van de verdachte alleen nog maar problematischer te zijn verlopen. Hij had geen zinnige dagbesteding, blowde dagelijks en kwam opnieuw met justitie in aanraking. Complicerend is dat het vermoeden is ontstaan dat hij een psychose heeft ontwikkeld, met paranoïde achterdocht, angst en mogelijk hallucinaties. Dat heeft binnen de penitentiaire inrichting tot een agressief incident geleid, waarop de verdachte enkele maanden in het Penitentiaire Psychiatrisch Centrum heeft doorgebracht. Na verloop van tijd leek daar van een psychotisch beeld geen sprake meer te zijn. Het is nog steeds niet duidelijk of bij de verdachte sprake was van een psychose en of dat dan een eenmalige psychotische periode is geweest. Het is ook mogelijk dat dit een voorbode is van een onderliggend schizofreen proces. Voor diagnostiek is langere tijd nodig. Daarnaast is duidelijk dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis, matig van ernst en nu in remissie door detentie, en ook van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en (vermoedelijk) zwakbegaafdheid, waarbij een psychotische stoornis niet is uit te sluiten.
De psycholoog adviseert om de ten laste gelegde feiten, als deze bewezen kunnen worden, verminderd aan de verdachte toe te rekenen en schat het recidivegevaar in als matig tot hoog. Hij adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, met verwijzing naar onder meer de leeftijd van de verdachte, het feit dat hij jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd, hij pedagogisch beïnvloedbaar is, hij nog thuis woont en het opstarten van scholing wenselijk is.
De psycholoog adviseert de verdachte in een kader van bijzondere voorwaarden een traject op te leggen, dat bestaat uit plaatsing in een forensische, orthopsychiatrische kliniek voor jongeren/adolescenten, zoals [kliniek] , waar diagnostiek kan plaatsvinden gedurende wat langere tijd. Tijdens de opname kan aldaar al behandeling gestart worden op het gebied van emotieregulatie, inzichten en vaardigheden, kan gekeken worden naar een begeleide woonvorm en naar zaken zoals dagbesteding (opleiding en/of werk) en financiële problemen. Na het klinische traject, en wanneer de diagnostiek voldoende duidelijk en richtinggevend is, kan ambulant voldoende nazorg worden gegeven.
Uit het meest recente rapport van de reclassering van 15 april 2025 wordt onder meer het volgende afgeleid. Het risico op recidive en geweld wordt hoog ingeschat en daarbij zijn het psychosociaal functioneren en het middelengebruik de voornaamste risicofactoren. De reclassering is, evenals de psycholoog, van mening dat de verdachte gebaat is bij interventies uit het jeugdstrafrecht gericht op de ontwikkelingsfase van de verdachte en adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht. Om diagnostiek te laten plaatsvinden, gaat de voorkeur sterk uit naar plaatsing van de verdachte in een kliniek gericht op jongvolwassenen, zoals [kliniek] . Van daaruit zou de verdachte door moeten stromen naar een passende begeleide woonvorm met dagelijkse ondersteuning en begeleiding. De reclassering adviseert om bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden op te leggen:
- een meldplicht bij de reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- verplichte dagbesteding;
- meewerken aan middelencontrole.
De reclasseringswerker heeft ter zitting toegelicht dat [kliniek] de aangewezen zorginstelling voor de verdachte is. Deze neemt jeugdigen ouder dan 18 jaar op en de verdachte kan er terecht op basis van een voorwaardelijke veroordeling. Wel is er bij [kliniek] een wachtlijst van naar schatting vier tot zes maanden. Voor opname is motivatie bij de verdachte belangrijk en deze zal blijvend aandacht krijgen in de tussentijd. De verdachte heeft er moeite mee als hij lang moet wachten. De ervaring is dat zijn motivatie sterker wordt als hij goede begeleiding heeft van een vaste persoon. Het beste zou zijn als de plaatsing in een zorginstelling direct aansluit op zijn detentie, zodat hij niet thuis komt te zitten. Diagnostiek, behandeling en begeleiding zal in een ambulante setting voor de verdachte niet toereikend zijn. Als een periode tussen detentie en plaatsing in een zorginstelling moet worden overbrugd, denkt de reclassering aan plaatsing in een tijdelijke kliniek, waar mogelijk al aan diagnostiek gewerkt kan worden.
De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, aangezien de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank kan ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, het jeugdstrafrecht toepassen. De psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en in dat verband toegelicht dat de verdachte niet conform zijn kalenderleeftijd functioneert en pedagogisch beïnvloedbaar is. De rechtbank deelt deze conclusie en past daarom het jeugdstrafrecht toe op alle feiten.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan, is zestien maanden en gaat in op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld ter zake van een bepaald strafbaar feit. Het moment van inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanig moment worden aangemerkt. In de zaak met parketnummer 09-256829-22 is de verdachte op 7 oktober 2022 in verzekering gesteld en is, gelet op de datum van dit vonnis, de redelijke termijn met 14 maanden overschreden. In de zaak met parketnummer 10-0195462-23 is de verdachte op 4 augustus 2023 in verzekering gesteld en is, gelet op de datum van dit vonnis, de redelijke termijn overschreden met vier maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast hetgeen hiervoor is besproken, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. De rechtbank houdt rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de aard en ernst van de feiten, een substantiële onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is, ook als de hiervoor genoemde strafmatigende factoren hierbij worden betrokken. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte ten tijde van de meest ernstige feiten reeds meerderjarig was en dat hij, toen hij de bewezenverklaarde feiten in Zoetermeer pleegde, in een proeftijd liep.
Dat de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, brengt voorts met zich dat met de op te leggen sanctie(s) primair wordt beoogd recidive te voorkomen en de verdachte succesvol te laten re-integreren, opdat hij een constructieve rol in de samenleving aanneemt (artikel 40 lid 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind; IVRK). De verdachte heeft ook zelf duidelijk gemaakt dat hij gemotiveerd is om aan zichzelf te werken en zich wil richten op ontwikkeling naar een positief bestaan.
Om de primaire doelen van het jeugdstrafrecht (speciale preventie en re-integratie) ten aanzien van verdachte te verwezenlijken, is volgens de psycholoog en de reclassering onder andere opname in een zorginstelling en behandeling nodig. De verdachte lijkt zich niet echt te realiseren hoe groot de ernst is van het bezit van een vuurwerkbom en van een geladen vuurwapen. Dit past bij hetgeen gerapporteerd is over een gebrekkig probleembesef en de neiging om zijn problematiek te onderschatten. Er zijn zeer grote zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling en psychische kwetsbaarheid van de verdachte, in combinatie met het gevaar voor recidive. De noodzaak van diagnostiek is door de deskundigen zeer duidelijk gemaakt. In het verleden heeft behandeling in een ambulant kader plaatsgevonden, waaraan de verdachte zich makkelijk heeft kunnen onttrekken en die niet toereikend is gebleken. Een klinische opname heeft niet eerder plaatsgevonden en kan volgens de psycholoog meer kans van slagen hebben, nu de verdachte zich daaraan minder makkelijk zal onttrekken en hij daar ook minder toe geneigd zal zijn naarmate het regelen van praktische zaken, zoals dagbesteding en huisvesting, vordert.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld binnen welke sanctie(modaliteit) de door de reclassering en psycholoog geadviseerde interventies kunnen worden opgelegd, meer specifiek of dergelijke intensieve en langdurige interventies – gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit – passend zijn om als bijzondere voorwaarden op te leggen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de reclassering wordt geadviseerd. Uit vaste rechtspraak volgt dat andere sanctiekaders daarvoor in beginsel meer zijn aangewezen, zoals de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en de gedragsbeïnvloedende maatregel.
De psycholoog heeft in zijn rapport beschreven dat voor een stevig juridisch kader ook gedacht zou kunnen worden aan oplegging van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel, maar daarvoor zou alsnog een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia nodig zijn en dat zou verdere vertraging tot gevolg hebben, terwijl het diagnostisch naar verwachting weinig meerwaarde zou opleveren. De rechtbank schaart zich achter deze conclusie. De rechtbank overweegt voorts dat oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel thans evenmin nog een optie is, nu daarvoor een haalbaarheidsonderzoek zou moeten plaatsvinden, hetgeen verdere vertraging met zich zou brengen. Verdere vertraging is in deze zaken evenwel buitengewoon onwenselijk.
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat een ander kader dan dat van de geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel, nu niet haalbaar is. Gezien de noodzaak dat de verdachte diagnostiek ondergaat die kan leiden tot de passende hulp en begeleiding, is naar het oordeel van de rechtbank de enige juiste beslissing die in het belang is van zowel de verdachte als de samenleving, dat de geadviseerde interventies worden opgelegd als bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel.
De weging van de hierboven omschreven omstandigheden leidt er toe dat de rechtbank de verdachte een jeugddetentie zal opleggen voor de duur van 13 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (volgens de berekening van de rechtbank 250 dagen). De rechtbank zal 2 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de gebruikelijke algemene voorwaarde en de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich – onder meer – schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bezit van een explosief ter voorbereiding van een brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, en bezit van een vuurwapen en kogels.
Gelet op de rapportages omtrent zijn persoon en het aanzienlijke recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.