In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 14 augustus 2024 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij Zakaria Alibrahim (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom gegrond.
De rechtbank legt een termijn van 90 dagen op voor de minister om een beslissing op de aanvraag van eiser bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier.