ECLI:NL:RBDHA:2025:785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. M.M. Polman en mr. R.L.F. Zandbelt, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister van 18 december 2024, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 31 december 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen of de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn. De minister heeft in de maatregel van bewaring zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit. Eiser heeft betoogd dat de zware gronden niet aan de maatregel ten grondslag gelegd konden worden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht de zware grond 3a heeft ingeroepen, omdat eiser niet beschikte over de benodigde reisdocumenten bij zijn binnenkomst in Nederland. De rechtbank concludeert dat de zware grond 3a en de niet betwiste lichte gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert eiser aan dat hij zich na aankomst in Nederland onmiddellijk heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag. Daarnaast voert eiser aan dat de zware grond 3k hem niet kan worden tegengeworpen. Zoals eiser op zitting heeft toegelicht, heeft hij zich op 31 oktober 2024 wel degelijk bij zijn asielopvang gemeld om naar Schiphol te worden gebracht, vanwaar hij naar Oostenrijk zou vliegen en daar aan de autoriteiten zou worden overgedragen. Tot slot betwist eiser de zware grond 3m. Hoewel de minister een (nieuwe) vlucht naar Wenen had geboekt voor 20 december 2024, is deze niet doorgegaan. De minister heeft vervolgens niet toegelicht waarom deze vlucht niet is doorgegaan.
1.1.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister de zware grond 3a terecht tegen aan eiser, omdat deze feitelijk juist is. Eiser beschikte namelijk niet over de benodigde reisdocumenten, zoals paspoort en visum, toen hij Nederland inreisde. De minister heeft dus terecht geconcludeerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat eiser na aankomst in Nederland onmiddellijk een asielaanvraag heeft ingediend, maakt niet dat de zware grond 3a hem niet kan worden tegengeworpen.
1.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de lichte gronden 4a, 4c, 4d en 4e niet heeft betwist. De zware grond 3a en de niet betwiste lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware gronden 3k en 3m zal de rechtbank daarom niet verder bespreken. Dat eiser, zoals hij stelt, op 31 oktober 2024 niet naar Schiphol is gevoerd vanwege verkeerde informatie van de zijde van het COA (dat hem had gezegd in zijn kamer te blijven tot hij opgehaald zou worden) maakt nog niet dat de minister een lichter middel had moeten toepassen door hem nogmaals de gelegenheid te bieden om zich vrijwillig te melden. Er zijn namelijk genoeg gronden voor de bewaring en de minister heeft er belang bij om te waarborgen dat eiser daadwerkelijk vóór het einde van de overdrachtstermijn zal worden overgedragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.