ECLI:NL:RBDHA:2025:782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zich in Nederland bevond, had tegen het besluit van de minister beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 31 december 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had als zware gronden aangevoerd dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en dat hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan om Nederland te verlaten. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de zware grond terecht had ingeroepen. Eiser had na zijn aankomst in Nederland niet onmiddellijk melding gemaakt van zijn verblijf en zijn argument dat hij naar Nederland was gekomen voor een strafzaak werd door de rechtbank niet geaccepteerd als rechtvaardiging.

Daarnaast voerde eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting naar Kroatië. De rechtbank concludeerde echter dat de minister voldoende stappen had ondernomen, ondanks dat een eerdere vlucht was geannuleerd door het gedrag van eiser zelf. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen gronden waren om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3b niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert eiser aan dat hij is teruggekeerd naar Nederland omdat hij aanwezig moest zijn bij de behandeling van zijn strafzaak op 22 november 2024. Daarnaast voert eiser aan dat de zware grond 3c hem niet kan worden tegengeworpen, omdat eiser Nederland wél uit eigen beweging heeft verlaten. Eiser is slechts naar Nederland teruggekeerd om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. Vervolgens was het voor eiser niet mogelijk om terug te keren naar Kroatië, aangezien hij niet over de financiële middelen beschikte.
1.1.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werpt de minister de zware grond 3b terecht tegen aan eiser, omdat deze feitelijk juist is. Eiser heeft na zijn aankomst in Nederland namelijk niet onmiddellijk melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf bij de korpschef. Dat eiser naar Nederland is gekomen om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak op 22 november 2024, maakt niet dat de zware grond 3b hem niet kan worden tegengeworpen.
1.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist. De zware grond 3b en de niet betwiste lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3c zal de rechtbank daarom niet verder bespreken.
Handelt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan eisers terugkeer naar Kroatië. Eiser begrijpt niet waarom hij pas op 7 januari 2025 kan uitreizen naar Kroatië.
2.1.
Dit betoog slaagt niet. Voor eiser was een vlucht naar Kroatië gepland op 27 december 2024. Uit het document ‘Annuleringsbericht vlucht’ [1] blijkt echter dat deze uitreis niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat eiser onderweg naar de luchthaven verklaarde niet te willen vliegen. Ook zou hij hebben geschreeuwd en tegen wanden hebben gebonkt. Hierop is de desbetreffende vlucht geannuleerd en is eiser teruggebracht naar het detentiecentrum in Rotterdam. Hoewel eiser op zitting heeft verklaard dat hij niet heeft gezegd dat hij niet terug wil, ziet de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de informatie in het document. Door toedoen van eiser zelf heeft de uitreis naar Kroatië dus geen doorgang kunnen vinden. De minister heeft op zitting toegelicht dat er voor 7 januari 2025 een nieuwe vlucht is geboekt. De rechtbank acht deze opvolging voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde zichtbaar als stuk 43.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.