ECLI:NL:RBDHA:2025:7792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/7607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan onderneming voor short-stay verhuur zonder vergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, werd het beroep van eiseres tegen de oplegging van twee bestuurlijke boetes van in totaal € 20.000,- ongegrond verklaard. Eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met het verhuren van woonruimte, had zonder de benodigde vergunning woningen aan toeristen verhuurd. De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd, aangezien eiseres de woningen had onttrokken aan de woningvoorraad, wat in strijd is met artikel 21 van de Huisvestingswet. Eiseres voerde aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat tijdelijke verhuur voor 30 dagen per jaar mogelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen grond was voor matiging van de boetes. Wel werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres vanwege de schending van de redelijke termijn in de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat de behandeling van het beroep zelf niet te lang had geduurd. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om bestuurlijke boetes op te leggen bij overtredingen van de Huisvestingswet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Huijgen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de oplegging van een tweetal bestuurlijke boetes van in totaal € 20.000,-.
1.1.
Met de besluiten van 12 juli 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres twee afzonderlijke bestuurlijke boetes opgelegd. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde vergezeld door [naam 1] en [naam 2] en namens verweerder zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres betreft een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het bedrijfsmatig verhuren van woonruimte. In die hoedanigheid verhuurt zij ook de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Naar aanleiding van een melding van een burger hebben inspecteurs van de Haagse Pandbrigade (hierna: de inspecteurs) beide woningen op 10 september 2022 bezocht en geconstateerd dat deze op dat moment bedrijfsmatig werden verhuurd aan toeristen voor kort verblijf (zogenaamde short-stay verhuur). De inspecteurs hebben daaruit geconcludeerd dat eiseres zonder de benodigde vergunning de woningen uit de woningvoorraad heeft onttrokken en daarmee de wet heeft overtreden. Verweerder heeft eiseres om die reden twee bestuurlijke boetes van in totaal € 20.000,- (afzonderlijk € 10.000,- per overtreding) opgelegd. [1]
Wat zijn de regels?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder in dit geval had moeten afzien van het opleggen van de bestuurlijke boetes.
4.1.
Zo volgt uit het beleid van verweerder dat verweerder het gebruik van woonruimte korter dan vier maanden en zonder inschrijving aanmerkt als short-stay verhuur. Als het verhuurconcept van de verhuurder zich richt op een doelgroep die doorgaans korter dan vier maanden een ruimte wil huren, dan heeft deze ruimte dus de bestemming short-stay nodig, aldus het beleid. [2] Het verhuurconcept van eiseres is er echter niet op gericht om woningen te verhuren voor een periode korter dan vier maanden. Dit blijkt uit drie door eiseres overlegde huurovereenkomsten die aantonen dat beide woningen steeds voor een langere periode zijn verhuurd. Om leegstand te voorkomen zijn de woningen slechts incidenteel buiten deze periodes om verhuurd aan toeristen voor kort verblijf. Op grond van het aangehaalde beleid kan in het geval van eiseres dan ook niet worden gesproken van short-stay verhuur. Dat eiseres voor het verhuren van de woningen gebruikmaakt van boekingswebsites als AirBnB, is evenmin een aanwijzing voor short-stay verhuur. Eiseres heeft deze boekingswebsites namelijk nodig om internationale studenten en expats zo optimaal mogelijk te kunnen bereiken.
4.2.
Daarbij stelt eiseres dat zij de regelgeving over de verhuur van woonruimte verkeerd heeft geïnterpreteerd. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet toeristische verhuur van woonruimte heeft een aantal wijzigingen plaatsgevonden in zowel de Huisvestingswet als de Huisvestingsverordening. Door deze wetswijzigingen is bij eiseres de nodige verwarring ontstaan, wat ertoe heeft geleid dat zij in de veronderstelling verkeerde dat tijdelijke verhuur voor 30 dagen per jaar mogelijk is. Dat in de concept bestuurlijke boetes van 10 juni 2022 artikel 5:18, eerste lid, van de Huisvestingsverordening wordt genoemd, waarin het verbod op het zonder vergunning verhuren van woonruimte voor toeristische verhuur wordt geregeld, droeg bij aan de bij eiseres ontstane verwarring.
4.3.
Verder stelt eiseres dat het zonder vergunning verhuren van woonruimte ten behoeve van toeristische verhuur in het verleden werd gedoogd. [3] Daarbij kwalificeert zij als een start up, zijn dit de eerste overtredingen die zij heeft begaan en heeft zij na het opleggen van de bestuurlijke boetes goede wil getoond door de onrechtmatige situatie meteen ongedaan te maken. Het had gelet op deze omstandigheden voor de hand gelegen om eerst een waarschuwing te geven in plaats van het direct opleggen van bestuurlijke boetes.
5. Mocht de rechtbank desondanks van oordeel zijn dat de primaire beroepsgrond niet slaagt, dan betoogt eiseres subsidiair dat de bestuurlijke boetes vanwege een verminderde verwijtbaarheid, een verminderde ernst van de overtreding en een beperkte financiële draagkracht moeten worden gematigd.
5.1.
De verminderde verwijtbaarheid bestaat volgens eiseres uit de al onder rechtsoverweging 4.2 beschreven verwarring die bij haar is ontstaan over de regelgeving. Eiseres voegt daar nog aan toe dat zij heeft geprobeerd een vergunning voor short-stay verhuur aan te vragen. In de rechtspraak wordt dit gezien als een omstandigheid die moet leiden tot matiging van een bestuurlijke boete. [4] Ook was geen sprake van het stelselmatig of doelbewust overtreden van de wet.
5.2.
Verder is verweerder met het bestreden besluit ten onrechte voorbij gegaan aan het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van 23 december 2022 (hierna: de commissie), waarin is gesteld dat de boetes moeten worden gematigd op grond van een verminderde ernst van de overtreding omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de woningen niet permanent of langdurig aan de woningvoorraad heeft onttrokken. Dat de verminderde ernst van de overtreding op grond van de Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019 (hierna: de Beleidsregel) geen omstandigheid betreft die kan leiden tot matiging van een bestuurlijke boete, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, laat onverlet dat hierover alsnog een afweging moet plaatsvinden als, zoals in deze zaak, sprake is van bijzondere omstandigheden.
5.3.
Voorts moeten de bestuurlijke boetes ook worden gematigd vanwege de beperkte financiële draagkracht van eiseres. De verliezen die zij de afgelopen jaren heeft geleden, hebben ertoe geleid dat zij haar bedrijfsactiviteiten met betrekking tot long-stay verhuur heeft moeten beëindigen. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar financiële situatie een aantal jaarrekeningen ingebracht. Bij de beoordeling van dit criterium moet ook worden meegewogen dat eiseres is opgericht vanuit een Wajong-traject ter bevordering van de arbeidsintegratie van haar oprichter.
6. Tot slot betoogt eiseres dat de beslissing op bezwaar lange tijd op zich heeft laten wachten en dat zij hierdoor lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd. Dit maakt dat de bestuurlijke boetes moeten worden gematigd vanwege een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de woningen op het moment van de controles zonder een daarvoor benodigde onttrekkingsvergunning short-stay heeft verhuurd en daarmee heeft onttrokken aan de woningvoorraad. Dit levert een overtreding op van artikel 21, eerste lid en onder a, van de Huisvestingswet. De bevoegdheid van verweerder om de bestuurlijke boetes op te leggen aan eiseres is daarmee gegeven.
7.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder afdoende toegelicht dat bij het constateren van dit soort overtredingen altijd een bestuurlijke boete wordt opgelegd en dat voorheen geen sprake is geweest van een situatie waarin het zonder een benodigde vergunning onttrekken van woonruimte werd gedoogd. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verweerder was dan ook niet gehouden om eiseres voorafgaand aan het opleggen van de bestuurlijke boete eerst een waarschuwing te geven. Dat eiseres een start-up betreft en goede wil heeft getoond door de onrechtmatige situatie meteen ongedaan te maken – wat daar verder ook van zij –, doet niet af aan de bevoegdheid van verweerder om in dit geval een bestuurlijke boete op te leggen.
7.2.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat geen sprake is geweest van short-stay verhuur omdat niet is gebleken dat haar verhuurconcept erop is gericht om woningen te verhuren voor een periode korter dan vier maanden, heeft verweerder in het verweerschrift terecht opgemerkt dat het verhuurconcept van een verhuurder van woonruimte geen relevant criterium betreft om tot de vaststelling van een overtreding van artikel 21, eerste lid, van de Huisvestingswet te komen. Ook als een woning eenmalig voor een korte periode wordt verhuurd aan toeristen, wordt deze namelijk aan de woningvoorraad onttrokken. [5] Verweerder hoefde in dit verband in de overgelegde huurovereenkomsten geen aanleiding te zien om anders te oordelen.
8. Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen bestuurlijke boete worden opgelegd als de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten. Net als verweerder vindt de rechtbank dat eiseres als professionele verhuurder op de hoogte moet en had moeten zijn van de geldende regelgeving omtrent de verhuur van woonruimte aan toeristen voor kort verblijf. Als zij deze regelgeving verwarrend vond, lag het op haar weg om zich tijdig tot verweerder te wenden met het verzoek om verduidelijking hiervan. Bovendien werden de concept bestuurlijke boetes van 10 juni 2022, waarin eveneens het verbod op het zonder vergunning verhuren van woonruimte voor toeristische verhuur wordt genoemd, pas na de overtreding naar eiseres gestuurd en kunnen alleen al om die reden niet hebben bijgedragen aan de verwarring die volgens eiseres ten grondslag lag aan het begaan van de overtreding.
9. Verweerder is in geval van bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen van € 10.000,-. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen als eiser aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. [6] Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [7]
9.1.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat matiging van een bestuurlijke boete vanwege een verminderde ernst van de overtreding op grond van vaste rechtspraak wel degelijk mogelijk is. Dat verweerder deze mogelijkheid heeft uitgesloten in de Beleidsregel, doet daar niet aan af. Met verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in dit geval sprake is van een verminderde ernst van de overtreding. Met de overlegde huurovereenkomsten heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de woningen incidenteel short-stay zijn verhuurd en daarmee uit de woningvoorraad zijn onttrokken. Anders dan eiseres heeft betoogd, mocht verweerder daarbij de op AirBnB geplaatste recensies op AirBnB betrekken van personen die de woningen short-stay hebben gehuurd (18 recensies in het geval van [adres 1] en [adres 3] in het geval van [adres 2] ). Dat eiseres deze recensies zelf heeft geplaatst om de woningen zichtbaarder te maken voor AirBnB gebruikers, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt.
9.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van de verminderde verwijtbaarheid van de overtreding eveneens heeft geoordeeld dat verwarring over de regelgeving niet leidt tot een verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat hierover in rechtsoverweging 7 reeds is overwogen. De omstandigheid dat eiseres een vergunning heeft aangevraagd, leidt evenmin tot een verminderde verwijtbaarheid van de overtreding. De vergunning die eiseres had aangevraagd betreft namelijk geen onttrekkingsvergunning maar een vergunning voor toeristische verhuur. Los daarvan heeft eiseres deze vergunning pas na de constatering van de overtreding aangevraagd en is deze uiteindelijk niet verleend omdat zij hiervoor niet in aanmerking kwam. De rechtspraak waar eiseres in dit verband naar heeft verwezen [8] , is in dit geval dan ook niet van toepassing.
9.3.
Verder is de rechtbank niet gebleken dat bij eiseres sprake is van een dermate geringe financiële draagkracht dat het betalen van de bestuurlijke boetes tot onevenredige gevolgen voor haar leidt. Uit de door eiseres ingebrachte financiële stukken kan die conclusie niet worden getrokken. Met verweerder stelt de rechtbank allereerst vast dat de ingebrachte jaarrekening van 2021 een concept betreft en daarom niet met zekerheid kan worden aangenomen dat de hierin opgenomen resultaten op de werkelijkheid zijn gebaseerd. Los daarvan staat in deze concept jaarrekening vermeld dat eiseres in dat jaar voor een totaal van € 79.373,- aan activa bezat. Ook het financiële rapport van 2022 vermeldt een bedrag van € 34.348,72 aan activa voor dat jaar. Niet is gebleken dat zij niet in staat zou zijn om de bestuurlijke boetes uit deze post te kunnen voldoen. Dat eiseres is opgericht vanuit een Wajong-traject ter bevordering van de arbeidsintegratie van haar oprichter, speelt bij de beoordeling van de financiële draagkracht geen rol.
9.4.
Het voorgaande, in onderling verband bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het bedrag van de bestuurlijke boetes moet worden gematigd. Gelet daarop mocht verweerder uitgaan van het gefixeerde boetebedrag van in totaal € 20.000,-.
10. Tot slot heeft eiseres betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Naar vaste rechtspraak geldt dat het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
10.1.
De redelijke termijn is aangevangen op 22 september 2022, de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak, 8 april 2025, zijn 2 jaar en 7 maanden verstreken. Dat betekent dat de termijn, afgerond naar boven, met 1 jaar is overschreden. De behandeling van het bezwaar door verweerder heeft langer geduurd dan de toegestane periode van een half jaar, namelijk 22 maanden. Dit heeft tot gevolg dat de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden en verweerder hiervoor aan eiseres een schadevergoeding moet betalen. De redelijke termijn in beroep is niet overschreden.
10.2.
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 1.000,-. De rechtbank draagt verweerder op om deze kosten aan eiseres te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder aan eiseres de bestuurlijke boetes van in totaal € 20.000,- mocht opleggen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet wel een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres betalen vanwege de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van een bedrag van € 1.000,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Huisvestingswet 2014
(…)

Artikel 21

1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken houden;
(…)

Artikel 35

1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van het verbod, bedoeld in de artikelen 23a, eerste of derde lid, 23b, tweede lid, 23d of 23e;
c. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in artikel 8, tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23b, eerste lid, of artikel 23c, eerste lid, voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b, en
d. het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van een verbod als bedoeld in artikel 8, tweede lid, artikel 21, artikel 23b, eerste lid, artikel 23c, eerste lid, of voor het handelen in strijd met de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b, indien binnen een tijdvak van vier jaar voorafgaand aan de constatering door een ambtenaar als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die overtreding een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van hetzelfde verbod.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening 2019
(…)
Artikel 5:1 Woonruimten met een vergunningplicht voor onttrekking, omzetting of woningvorming
1. Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
(…)

Artikel 5:2 Vergunningplicht onttrekking, omzetting of woningvorming

De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning:
a. anders dan voor bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot (permanente) bewoning worden onttrokken;
(…)

Artikel 7:2 Bestuurlijke boete

1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b, 23c of 41 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
(…)
Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019
(…)

Artikel 2:1 Mate van ernst van de overtreding

De mate van ernst van de overtreding is voor het college geen reden om een boete te matigen.

Artikel 2:2 Mate van verwijtbaarheid

1. De boete kan worden gematigd, indien de overtreder aannemelijk maakt dat hij al hetgeen heeft gedaan dat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om de overtreding te voorkomen.
2. Het percentage waarmee matiging van de boete plaatsvindt wordt bepaald volgens onderstaande tabel:
Mate van verwijtbaarheid
Percentage matiging boete
Normale verwijtbaarheid
0%
Verminderde verwijtbaarheid
50%
Geen verwijtbaarheid
100%

Artikel 2:3 Geringe financiële draagkracht van de overtreder

1. Het college kan de boete matigen, indien deze, gelet op de financiële draagkracht van de overtreder, onevenredige gevolgen voor de overtreder heeft.
2. Het college matigt de boete niet wegens geringe financiële draagkracht, indien de boete minder bedraagt dan 10% van de voor de overtreder geldende bijstandsnorm, vermenigvuldigd met 60.
3. Van onevenredige gevolgen als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien de overtreder aannemelijk maakt dat zijn netto besteedbare maandinkomen, bij aflossing van de volledige boete in 60 maandelijkse termijnen, daalt tot onder de standaard beslagvrije voet.
4. Bij de beoordeling of het aannemelijk is dat de situatie als bedoeld in het derde lid zich voordoet, houdt het college rekening met eventueel aanwezig vermogen. Tevens wordt rekening gehouden met het voordeel of het geschatte voordeel dat de overtreder heeft genoten uit de overtreding.
5. Om het college in staat te stellen te beoordelen of de situatie als bedoeld in het derde lid zich voordoet, legt de overtreder in ieder geval de volgende documenten over:
a. de definitieve aanslagen Inkomstenbelasting van de Belastingdienst over de drie jaren voorafgaand aan de overtreding;
b. een kopie van de huurovereenkomst, in het geval een bewijs dat aantoont dat de overtreder een woning huurt;
c. de aanslagen onroerende zaakbelasting van de afgelopen drie jaren in geval de overtreder een woning bezit;
d. bankafschriften van rekeningcourant- en spaarrekeningen van de overtreder en alle gezinsleden over de periode van drie jaar voor de datum waarop de bestuurlijke boete werd opgelegd;
e. de meest recente salaris- of uitkeringsspecificatie.

Voetnoten

1.Zie artikelen 21, eerste lid en onder a, en 35, eerste, tweede en derde lid, van de Huisvestingswet 2014 in samenhang gelezen met artikelen 5:1, eerste lid, 5:2, aanhef en onder a en 7:2, eerste en tweede lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
2.Zie de brief van verweerder aan de heer Lentze (eigenaar van de woningen) van 21 september 2021 met kenmerk 202116183/8060414.
3.Eiseres wijst in dit verband op een nieuwsartikel van Omroep West van 10 december 2020: https://www.omroepwest.nl/nieuws/4183111/strengere-regels-voor-kamerverhuur-en-vakantieverhuur-in-den-haag.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2314.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019,
6.Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654.
8.Uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NLRVS:2024:2314.