ECLI:NL:RBDHA:2025:7790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/7879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eigenaar van woning zonder huisvestingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025, in de zaak met nummer SGR 24/7879, is het beroep van eiser tegen de oplegging van een bestuurlijke boete van € 2.500,- door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan de orde. Eiser, eigenaar van een woning, had deze verhuurd aan huurders zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Na een controle door de Haagse Pandbrigade op 8 juni 2023, werd eiser een boete van € 5.000,- opgelegd. Echter, na bezwaar en een heroverweging door verweerder, werd de boete gematigd naar € 2.500,- omdat de huurders op een later moment alsnog een huisvestingsvergunning kregen. Eiser stelde dat verweerder zich niet aan de wettelijke beslistermijn had gehouden en dat dit aanleiding moest zijn om de boete verder te verlagen. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangedragen die een verdere matiging rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete van € 2.500,- gehandhaafd bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A.C. Visser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een bestuurlijke boete.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 1 augustus 2023 genomen. Met het bestreden besluit van 16 augustus 2024 heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de bestuurlijke boete gematigd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Beide partijen hebben te kennen gegeven hierbij niet aanwezig te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) en verhuurt deze. Naar aanleiding van een integrale handhavingsactie hebben inspecteurs van de Haagse Pandbrigade (hierna: de inspecteurs) de woning op 8 juni 2023 bezocht en vastgesteld dat eiser de woning in gebruik heeft gegeven aan huurders die op dat moment niet beschikten over een huisvestingsvergunning. Daarmee heeft eiser de wet overtreden. Verweerder heeft eiser om die reden met het primaire besluit een bestuurlijke boete van € 5.000,- opgelegd. [1]
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de bestuurlijke boete gematigd naar € 2.500,-. De reden hiervoor is dat de hoogste bestuursrechter in een uitspraak van 5 juni 2024 heeft overwogen dat uit de handhavingspraktijk van verweerder blijkt dat niet alleen een aanmerkelijk belang wordt gehecht aan de omstandigheid dat de benodigde huisvestingsvergunning is aangevraagd, maar ook aan de omstandigheid dat de huurder al dan niet aan de voorwaarden voor de toekenning van de huisvestingsvergunning voldoet. Deze omstandigheid is echter niet tot uitdrukking gebracht in Bijlage II van de Huisvestingsverordening, waarin de hoogtes van de boetes wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet zijn bepaald. In de omstandigheid dat een huurder voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van een huisvestingsvergunning, moet verweerder daarom aanleiding zien om een lagere boete op te leggen vanwege de beperkte ernst van de overtreding. [2] Verweerder heeft vastgesteld dat de huurders van de woning voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van een huisvestingsvergunning. Deze is op 21 augustus 2023 ook daadwerkelijk toegekend. Verweerder heeft daarom besloten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van zijn beleid [3] en de bestuurlijke boete met 50% te matigen.
Wat zijn de regels?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser wijst erop dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de wettelijke termijn van zes weken om een beslissing te nemen op zijn bezwaarschrift. Bovendien heeft verweerder nagelaten om eiser de hoogte te stellen van het feit dat hij langer de tijd nodig had om een beslissing te nemen. Verweerder had in het voorgaande aanleiding moeten zien om de bestuurlijke boete van € 2.500,- verder te matigen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de woning in gebruik heeft gegeven aan een huishouden dat niet beschikte over een daartoe vereiste huisvestingsvergunning. Dit levert een overtreding op van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet jo. artikel 2:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening. Evenmin staat ter discussie dat eiser als eigenaar van de woning in dit geval kan worden aangemerkt als overtreder. De bevoegdheid van verweerder om een bestuurlijke boete op te leggen aan eiser is daarmee gegeven.
6. Verweerder is in geval van niet-bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen van € 5.000,-. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen indien eiser aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. [4] Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [5]
6.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bestuurlijke boete onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 5 juni 2024 al gematigd naar € 2.500,- omdat de huisvestingsvergunning op een later moment alsnog is verleend aan de bewoners die er ook woonden tijdens de controle. Deze huurders voldeden ten tijde van de controle dan ook reeds aan de voorwaarden. Daarmee is sprake van een verminderde ernst van de overtreding. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen die aanleiding geven om de bestuurlijke boete nog verder te matigen. Het feit dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van zes weken op het bezwaarschrift van eiser heeft beslist, kan niet als zodanig dienen. In een dergelijk geval had het op de weg van eiser gelegen om verweerder in de bezwaarfase in gebreke te stellen. Als verweerder dan na twee weken nog steeds geen besluit had genomen, had eiser beroep kunnen indienen tegen het uitblijven van een besluit [6] en had verweerder een dwangsom verbeurd. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond. Dat betekent dat verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 2.500,- mocht opleggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014, in samenhang gelezen met artikel 1:1, 2:1, 2:2, 7:2 en Bijlage II van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023.
2.Zie in dat verband de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024,
3.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang bezien met de Beleidsregel matiging bestuurlijke boete huisvesting Den Haag 2019 (de Beleidsregel).
4.Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654.
6.Zie artikel 6:12 Awb.