ECLI:NL:RBDHA:2025:7780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/09/656929 / FA RK 23-8331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak gaat het om de wijziging van de partneralimentatie tussen de man en de vrouw, die sinds 1995 in Mexico wonen. In het echtscheidingsconvenant van 2008 zijn afspraken gemaakt over de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. Na beëindiging van zijn dienstverband in 2010 heeft de man de alimentatie niet meer volledig betaald. De vrouw heeft beslag gelegd op verschillende uitkeringen van de man, waaronder zijn AOW en pensioen. De vrouw stelt dat de alimentatieverplichting van de man is geëindigd na de 12-jaarstermijn in 2020, terwijl de man verzoekt om wijziging van de alimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn AOW-gerechtigde leeftijd en het verlies van zijn inkomen. De rechtbank oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij sinds zijn AOW-gerechtigde leeftijd niet meer in staat is om de overeengekomen alimentatie te betalen. De rechtbank bepaalt de partneralimentatie met ingang van 10 mei 2012 op nihil. Tevens oordeelt de rechtbank dat de vrouw zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door de bedragen die zij via beslagleggingen heeft ontvangen, en veroordeelt haar tot schadevergoeding aan de man. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/656929 / FA RK 23-8331
Partneralimentatie
Beschikking van 17 april 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [land],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H. Vaandrager,
e n
[verweerster],
wonende in [land],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. van Coolwijk.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met producties 1 tot en met 8, binnengekomen op 1 november 2023;
het verweerschrift van de vrouw met producties 1 en 2, en
het bericht namens de man van 14 maart 2025 met producties 9 tot en met 17.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 26 maart 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De advocaat van de vrouw heeft pleitnotities overgelegd.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest van 16 december 1970 tot 29 juli 2008.
2.2.
Partijen hebben bij het uiteengaan afspraken gemaakt. Deze afspraken hebben zij opgenomen in het echtscheidingsconvenant van 29 april/9 mei 2008. Hierin is onder andere het volgende opgenomen:
“(…)
1.1.
Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding, het huwelijksgoederenregime en de partneralimentatie.
1.2.
Partijen kiezen beiden uitdrukkelijk voor toepassing van het Nederlands recht tussen hen beiden ten aanzien van de echtscheiding, het huwelijksgoederenregime, het ouderdoms- en nabestaandenpensioen, de partneralimentatie en alle andere zaken zoals beschreven in het onderhavige convenant door de rechtbank te ’s-Gravenhage (Nederland) en (voor zover nodig en vereist) door de Mexicaanse rechter.
(…)
2.1.
Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 februari 2008 voor de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling, aan de vrouw een bijdrage van 13.250 Mexicaanse pesos per week in de kosten van haar levensonderhoud voldoet. (…)
2.2.
Bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage in artikel 2.1 is rekening gehouden met de volgende maandelijkse inkomsten van de man:
-salaris, samengesteld uit een vast salaris ad 788.969 in 2007 omgerekend in Mex pesos, welk salaris niet wordt verhoogd;
-een maandelijkse variabele bonus, afhankelijk van de gerealiseerde bruto winstmarge door de man in de betreffende maand, die in 2007 459.228 Mex pesos bedroeg doch in 2008 beduidend lager zal zijn omdat vanaf 1 april 2008 de bonus per week Mex pesos 1.000 minder is;
-een housing allowance ad 224.109 Mex pesos per jaar.
De vrouw heeft het op moment van het sluiten van deze overeenkomst geen zelfstandige inkomsten.
(…)
2.4.
Daarnaast ontvangt de man:
- een new business bonus per jaar variable ad 164.000 Mex pesos in 2007;
- de Aguinaldo, een variabele kerstbonus die in 2007 75.000 Mex pesos bedroeg.
(…)
2.6.
Gelet op de afspraken zoals opgenomen in de artikel 2.1, 2.8 en 2.9 ten aanzien
van deze variabele inkomsten komen partijen overeen om de totale behoefte van de
vrouw, exclusief de afspraken tav de home leave vergoeding, waaromtrent partijen
afzonderlijke afspraken in artikel 2.10 hebben gemaakt, te stellen op een bedrag van
maximaal Mex pesos 825.000 per jaar.
(…)
2.8.
Naast de in artikel 2.1 overeengekomen bijdrage voldoet de man jaarlijks in
verband met de door hem te ontvangen ‘aguinaldo’ de helft van de door hem
ontvangen uitkering na aftrek van de ter zake verschuldigde belastingen in
Mexicaanse pesos aan de vrouw.
2.9.
Naast de in artikel 2.1 en 2.8 overeengekomen bijdragen voldoet de man de helft
van de door hem te ontvangen ‘new business bonus’ aan de vrouw.
(…)
2.13.
Partijen zijn van mening dat in overeenstemming met de wettelijke maatstaven de in
artikelen 2.1 en 2.8 tot en met 2.10 bepaalde bijdragen en vergoedingen zijn
overeengekomen. Deze bijdragen zijn steeds wijzigbaar in geval van een relevante wijziging
van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Uiterlijk 31 december 2009 zullen
partijen aan de hand van de inkomsten en relevante lasten van de man onderzoeken of een
verhoging van de in artikel 2.1 overeengekomen wekelijkse bijdrage aan de orde is gelet op
de alsdan heersende financiële situatie van partijen, de mogelijke inflatie invloeden en
gerelateerd aan de hierboven vastgestelde behoefte. Beide partijen zullen hiertoe inzage
verschaffen in hun inkomsten en lasten op dat moment. Van een verlaging van de in artikel
2.1
overeengekomen wekelijkse bijdrage kan eind 2009 slechts sprake zijn indien er sprake is
van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, waaronder
begrepen het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de man.
2.14
Partijen zijn overeengekomen dat Nederlands recht van toepassing is op de door hen
getroffen alimentatieregeling.
2.15
Partijen zijn ervan op de hoogte dat de alimentatieplicht van partijen over en weer
volgens de Nederlandse wettelijke bepalingen van rechtswege eindigt 12 jaar na de datum
van ontbinding van het huwelijk, tenzij partijen alsnog anders overeenkomen.
(…)”.
Wat is er aan de hand?
2.3.
Partijen zijn sinds 1995 woonachtig in Mexico en wonen daar allebei nog steeds. In het echtscheidingsconvenant dat partijen in 2008 hebben gesloten, hebben zij afspraken gemaakt over de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. Nadat de rechtbank de echtscheiding had uitgesproken, is in datzelfde jaar het dienstverband van de man met zijn toenmalige werkgever beëindigd. De man is vervolgens een dienstverband aangegaan met een andere werkgever. Dit dienstverband is geëindigd in 2010. Vanaf het beëindigen van dat laatste dienstverband heeft de man de partneralimentatie niet meer betaald, althans niet volledig. Op 27 april 2011 bereikte de vrouw, en op 10 mei 2012 bereikte de man de AOW-gerechtigde leeftijd. De man is vanaf dat moment helemaal gestopt met het betalen van de partneralimentatie.
2.4.
Op 12 juli 2012 heeft de vrouw derdenbeslag laten leggen onder:
 [verzekeringsmaatschappij 1), (het aan de man toekomende deel van) de lijfrente (door partijen ook aangeduid als pensioen);
 [naam bank], ter zake van uitdrukkelijk daartoe niet beperkt de gelden bewaard en geadministreerd op [rekeningnummers], voor een door de vrouw gestelde alimentatieachterstand van 536.250 Mex. peso’s, zijnde € 30.474,38, betreffende de periode 2010, 2011 en 2012 t/m week 24.
2.5.
Op 25 oktober 2012 heeft de vrouw executoriaal derdenbeslag (alimentatiebeslag) laten leggen onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering van de man, voor de door haar gestelde alimentatieachterstand van toen € 41.456,59. In het exploot van beslaglegging werd ook aanspraak gemaakt op de (nog te betalen) alimentatie van 13.250 Mex. peso’s / € 796,52 per week. In juli 2017 heeft de vrouw beslag laten leggen onder [verzekeringsmaatschappij 2] op de spaar/leven polis van partijen [polisnummer]. De man stelt dat hij nooit een exploot van betekening van dat beslag heeft ontvangen en dat hij alleen beschikt over een e-mail van [verzekeringsmaatschappij 2] aan hem van 3 oktober 2017 ter zake het gelegde beslag en de uitkering.
2.6.
De man heeft de vrouw regelmatig gevraagd om de alimentatieafspraken aan te passen. De vrouw heeft dit steeds geweigerd. De vrouw stelt dat de alimentatieverplichting van de man aan haar, zoals die is overeengekomen in het convenant, is geëindigd aan het eind van de 12-jaarstermijn in 2020. De vrouw heeft de man jaarlijks opgave gedaan van de door haar gestelde achterstand. Zij stelt de verhaalde bedragen te hebben verrekend met de door de man verschuldigde bedragen (in de opgaven van de vrouw aan de man staan geen specificaties). De vrouw heeft over de door haar gestelde achterstand steeds een rentevergoeding berekend van 4,5%. De achterstallige alimentatie en rente bedroegen volgens de opgave van de vrouw aan de man van 21 januari 2020 op 1 januari van dat jaar € 203.580,86.
2.7.
De beslagleggingen onder [verzekeringsmaatschappij 1] op het deel van de lijfrente dat aan de man toekomt en onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering van de man lopen tot op de dag van vandaag door.
Wat ligt voor?
2.8.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
De tussen partijen overeengekomen alimentatie en die is vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2008, te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud te bepalen op € 0 vanaf 1 mei 2010, althans vanaf 10 mei 2012, althans vanaf een ingangsdatum die de rechtbank juist acht;
Te bepalen dat de vrouw opgave dient te doen van de bedragen die zij heeft geïncasseerd vanaf de beslagleggingen in juli resp. oktober 2012, uit hoofde van de alimentatieverplichting die de man had volgens de vrouw;
De vrouw te veroordelen om de bijdragen in haar levensonderhoud die zij vanaf 1 mei 2010 dan wel 10 mei 2012, dan wel januari 2013 te veel heeft ontvangen, aan de man terug te betalen, binnen een termijn van vier weken vanaf de datum van de beschikking in deze zaak en te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag vanaf die datum en tot aan de algehele voldoening.
2.9.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Verder verzoekt zij om een proceskostenveroordeling.

3.Processueel

Dient de rechtbank kennis te nemen van de door de man op 14 maart 2025 ingediende stukken, en, indien dat het geval is, dient de vrouw in de gelegenheid te worden gesteld om nog schriftelijk te reageren?

3.1.
Op 14 maart 2025 heeft de man, vergezeld van een toelichting, nadere stukken ingediend. De vrouw stelt onder verwijzing naar ECLI:RBMNE:2020:1334 dat de rechtbank geen kennis dient te nemen van deze stukken dan wel dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld om nog schriftelijk te reageren. Zij stelt ook dat de man belastingaangiften heeft overgelegd in de Spaanse taal en dat deze stukken volgens het procesreglement hadden moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal.
3.2.
Om met dat laatste te beginnen, de rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet in haar procesbelang is geschaad, omdat de man belastingaangiften in de Spaanse taal die niet zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal heeft ingediend. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw de Spaanse taal niet of niet voldoende beheerst om die stukken te kunnen doorgronden. Dat komt de rechtbank ook niet aannemelijk voor, nu de vrouw, net als de man, al 30 jaar in Mexico woont. In zijn pleitaantekeningen stelt de advocaat van de vrouw dat uit die aangiften kenbare bedragen niet aansluiten bij de door de man gestelde bedragen. Hier leidt de rechtbank uit af dat de vrouw en haar advocaat die aangiften wel hebben kunnen doorgronden. Ook de rechtbank heeft aan de hand van de door de man overgelegde in het Spaans opgestelde belastingaangiften zijn gestelde inkomens in de jaren waar die aangiften op zien kunnen verifiëren. De rechtbank rekent die aangiften daarom tot de gedingstukken.
3.3.
De rechtbank verwerpt de stelling van de vrouw dat de op 14 maart 2025 ingediende stukken te laat zijn ingediend. Dat die stukken 12 dagen voor de zitting in de late vrijdagmiddag zijn ingediend en de advocaat van de vrouw daar kennelijk pas de daarop volgende maandagochtend kennis van heeft genomen, maakt niet dat de stukken te laat zijn ingediend. Evenmin gaat de rechtbank mee in de stelling van de vrouw dat de toelichting feitelijk een reactie is op het verweerschrift van de vrouw. Anders dan de vrouw stelt beslaat dit stuk (inhoudelijk) niet zes, maar drie pagina’s. Het is juist dat dit stuk deels een reactie op het verweerschrift behelst. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de toelichting niet toe te laten. In de pleitaantekeningen heeft de advocaat van de vrouw daar uitgebreid op kunnen reageren en hij heeft dat ook gedaan. Niet gebleken is dat de vrouw door dit stuk op enige wijze in haar processuele belang is geschaad. De rechtbank zal de vrouw ook niet in de gelegenheid stellen alsnog schriftelijk te reageren, nu zij niet concreet heeft gesteld waar die reactie betrekking op zou moeten hebben respectievelijk waarom zij die informatie nog niet kon overleggen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
De man stelt – kort gezegd – dat in 2010, in 2012 en daarna wijzigingen van omstandigheden hebben plaatsgevonden die een herbeoordeling van de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie rechtvaardigt. In artikel 1: 401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is – voor zover hier van belang – bepaald dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van de omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu de man stelt dat er wijzigingen van omstandigheden zijn, is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
Kan man na 15 jaar door een wijzigingsverzoek in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW op gemaakte afspraken terugkomen?
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het praktischer zou zijn geweest, als de man veel eerder – bij voorkeur direct nadat de wijziging(en) van omstandigheden zich heeft/hebben voorgedaan – een verzoekschriftprocedure tot wijziging van de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie was gestart. Dat heeft de man niet gedaan en gedane zaken nemen nu eenmaal geen keer. Volgens de opgave van de vrouw in 2020 bedroeg haar vordering op de man aan het begin van dat jaar nog ruim € 200.000. Voor de man is er geen enkel uitzicht dat hij gedurende zijn leven zelf nog AOW en het pensioen waar de vrouw beslag op heeft gelegd zal ontvangen. Dit rechtvaardigt een beoordeling door de rechter of in 2010, 2012 of later een rechtens relevante wijziging heeft plaatsgevonden, waardoor de partneralimentatie niet tot het einde van de twaalfjaarstermijn ongewijzigd zou zijn doorgelopen. Zo de rechter tot het oordeel komt dat de partneralimentatie met terugwerkende kracht moet worden gewijzigd, dan zal dit door het tijdsverloop tot complicaties in de uitwerking van die beslissing kunnen leiden. Complicerende factor zal kunnen zijn dat de vrouw al sinds 2012 het aandeel van de man in de lijfrente en zijn AOW-uitkering ontvangt, waardoor niet meer is te herleiden hoe de inkomenssituatie van de man en de vrouw zouden zijn geweest als die beslagleggingen er niet waren geweest.
Wijziging van omstandigheden?
4.3.
De vrouw heeft in de gedingstukken en ter zitting duidelijk te kennen gegeven dat de man wat haar betreft de afspraak die partijen over de partneralimentatie hebben gemaakt tot de laatste dag van de twaalfjaarstermijn onverkort moet nakomen. Daarmee miskent de vrouw dat in artikel 1:401 lid 1 BW – kort gezegd – is bepaald dat de alimentatie bij een wijziging van omstandigheden kan worden gewijzigd. Artikel 2.13 van het convenant verwijst bovendien naar die wetsbepaling. Met haar stellingen miskent de vrouw tevens dat in 2010 en in 2012 wijzigingen van omstandigheden hebben plaatsgevonden. Zo is in 2010 de arbeidsovereenkomst van de man met zijn werkgever geëindigd. Van die beëindiging is de vrouw op de hoogte en is zij kennelijk ook altijd op de hoogte geweest. De rechtbank leidt dat af uit de bewering van de vrouw ter zitting dat het zijn eigen schuld is geweest dat de man toen zijn baan is kwijtgeraakt. Verder heeft de man in 2012 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en kennelijk is in dat jaar zijn pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] ingegaan. Anderzijds hebben zich aan de zijde van de vrouw ook wijzigingen van omstandigheden voorgedaan, nu zij op 27 april 2011 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, zij AOW ontvangt en zij sinds de pensioengerechtigde leeftijd van de man ook haar aandeel in het pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] van de man ontvangt. Gelet op alle omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat de vrouw er rekening mee had kunnen en moeten houden dat door wijzigingen van omstandigheden het overeengekomen bedrag aan de partneralimentatie zou (kunnen) wijzigen. Gelet op de leeftijd van de man (bij het sluiten van het convenant was hij 61 jaar oud), had zij er niet van mogen uitgaan dat de man tot de laatste dag van de 12-jaarstermijn (als de man 73 jaar oud zou zijn) de overeengekomen partneralimentatie zou hebben moeten betalen.
4.4.
Voordat de rechtbank nader ingaat op de vraag of sprake was één of meer rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden, wijst zij partijen, en met name de vrouw, op het volgende. De vrouw heeft zich er meermaals op beroepen dat de man het convenant moet nakomen. Daarbij verliest de vrouw uit het oog dat de hoogte van de alimentatie wordt begrensd door de behoefte van de alimentatiegerechtigde (in dit geval de vrouw) en de draagkracht van de alimentatieplichtige (de man). Als de man onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de vrouw te voorzien (voor zover zij niet over de middelen daarvoor beschikt of kan verwerven), dan is de man niet gehouden om meer aan de vrouw te betalen dan zijn draagkracht toelaat, haar behoefte ten spijt. Ook kan van de man niet worden gevergd dat hij een zodanig bedrag aan partneralimentatie betaalt dat de vrouw meer te besteden heeft dan de man.
Rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden?
4.5.
In 2010 is de dienstbetrekking tussen de man en zijn toenmalige werkgever geëindigd. De man heeft niet aangetoond dat hem dat niet te verwijten viel en/of dat het daarmee gepaard gaande inkomensverlies vermijdbaar was. Om die reden zal de rechtbank met dat inkomensverlies geen rekening houden. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de man niet heeft aangetoond dat hij in de periode daarna niet over de middelen beschikte om de overeengekomen partneralimentatie aan de vrouw te betalen. Een rechtens relevante wijziging van omstandigheden in 2010 heeft de man derhalve niet aangetoond.
4.6.
Sinds 27 april 2011 ontvangt de vrouw (Nederlandse) AOW en sinds de pensioengerechtigde leeftijd van de man ook haar aandeel in het pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] van de man. Naar het oordeel van de rechtbank verminderen deze inkomensbronnen de (aanvullende) behoefte van de vrouw en zijn dit relevante wijzigingen van omstandigheden.
4.7.
Op 10 mei 2012 bereikte de man de (in Nederland geldende) AOW-leeftijd. Naar de rechtbank begrijpt is toen ook het bij [verzekeringsmaatschappij 1] opgebouwde pensioen ingegaan. De rechtbank acht de kans klein dat het de man op die leeftijd zou zijn gelukt om nog een baan te vinden waarmee hij voldoende inkomen zou verwerven om zowel in de behoefte van de vrouw als die van hemzelf te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat vanaf dat tijdstip ook niet meer van de man kon worden gevergd dat hij daar toen nog pogingen toe zou hebben gedaan. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank het bereiken van de AOW/pensioenleeftijd een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
4.8.
Met het overzicht van zijn bruto/netto inkomen over 2008 tot en met 2016 (productie 10 bij de op 14 maart 2025 ingediende stukken), zijn belastingaangiften over 2008 tot en met 2014 (productie 11) en de ontvangen betalingen in 2015 en 2016 (producties 12 en 13) en in aanmerking nemende dat de vrouw beslag had gelegd op het deel van het pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] van de man en op zijn AOW-uitkering, heeft man naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat hij vanaf 10 mei 2012 niet meer de draagkracht had om de overeengekomen partneralimentatie aan de vrouw te betalen. Daar komt bij dat de vrouw geen enkel inzicht heeft gegeven in haar eigen bronnen van inkomen, laat staan in de hoogte daarvan, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen of zij nog een aanvullende (huwelijksgerelateerde) behoefte had. Dit komt voor haar risico.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 10 mei 2012 op nihil bepalen. Dat neemt niet weg dat de vrouw in 2012 nog een vordering wegens in de jaren 2010, 2011 en 2012 (tot 10 mei) niet of niet volledig betaalde partneralimentatie op de man had. Blijkens het beslag onder de [banknaam] (zie hiervoor overweging 2.4) zou de niet-betaalde of te weinig partneralimentatie tot en met week 24 van 2012 € 30.474,38 hebben bedragen. Nu de man dat bedrag niet heeft betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan.
Gestelde vordering van de vrouw op de man
4.10.
Zoals hiervoor in overweging 2.6 aangegeven heeft de vrouw gesteld dat zij op 1 januari 2020 een vordering op de man had van € 203.580,86. De vrouw heeft sinds 2013 jaarlijks een overzicht aan de man gezonden van de door haar gestelde alimentatieachterstand. Die overzichten zijn volstrekt oncontroleerbaar. Zo blijkt uit de overzichten niet van welke alimentatiebedragen de vrouw uitgaat en welke bedragen zij door de onderscheiden beslagleggingen heeft verkregen. Overigens berekent de vrouw (kennelijk) over het uitstaande bedrag steeds een rentevergoeding van 4,5%. Waar dit percentage op is gebaseerd, blijft in nevelen gehuld. Nu de rechtbank de partneralimentatie met ingang van 10 mei 2012 op nihil zal bepalen, gaat zij ervan uit dat met de beslagleggingen in het resterende deel van 2012, 2013 en 2014 de gestelde achterstallige alimentatie van € 30.474,38 geheel is voldaan. Daar komt bij dat de beslagleggingen na 2014 zijn doorgegaan en de vrouw in 2017 tevens beslag heeft gelegd onder het aandeel van de man in de uitkering van de [verzekeringsmaatschappij 2] spaar/kapitaalverzekering.
Moet de vrouw de bedragen die zij te veel heeft ontvangen aan de man (terug)betalen?
4.11.
Ter zitting heeft de advocaat van de man desgevraagd gesteld dat de rechtsgrond voor het verzoek om terugbetaling is dat de man de bedragen die de vrouw uit de beslagleggingen heeft ontvangen onverschuldigd aan haar heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de feitelijke gang van zaken van onverschuldigde betaling geen sprake is. De vrouw heeft de desbetreffende bedragen immers niet verkregen doordat de man die aan haar had betaald, maar doordat zij beslag had laten leggen op het pensioen, de AOW van de man en de [verzekeringsmaatschappij 2]-uitkering.
4.12.
De rechtbank gaat op grond van de in deze procedure naar voren gebrachte en gebleken feiten en omstandigheden ambtshalve over tot aanvulling van de rechtsgronden zoals bedoeld in artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.13.
Dat de vrouw vanaf 2015 steeds middels beslaglegging de AOW-uitkering van de man en zijn deel van het pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] is blijven ontvangen, alsmede (in 2017) de uitkering van de kapitaalverzekering [verzekeringsmaatschappij 2], maakt dat de vrouw zich naar het oordeel van de rechtbank ongerechtvaardigd heeft verrijkt en nog steeds verrijkt. Zij is in beginsel verplicht, voor zover dit redelijk is, de schade van de man te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre deze feiten en omstandigheden een toewijzing van een schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking zoals bedoeld in artikel 6:212 BW rechtvaardigen.
4.14.
In artikel 3:310 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade (bijvoorbeeld op grond van ongerechtvaardigde verrijking) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Partijen hebben zich niet uitgelaten over verjaring van de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de verjaring is gestuit door het indienen van het verzoekschrift tot wijziging van de partneralimentatie en in het bijzonder het verzoek van de man om terugbetaling van het teveel betaalde bedrag plus wettelijke rente. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vrouw de schade die de man heeft geleden en die bestaat uit alle bedragen die zij uit hoofde van de beslagleggingen vanaf vijf jaar voor de indiening van het verzoekschrift op 1 november 2023 heeft ontvangen, met wettelijke rente aan de man moet vergoeden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vrouw de beslagleggingen halsstarrig heeft gehandhaafd, ondanks dat de man er zeer regelmatig bij haar op heeft aangedrongen om nieuwe afspraken te maken en zij zich had moeten realiseren dat zij veel meer heeft ontvangen dan waar zij in redelijkheid recht op had. Daar komt bij dat de man al sinds 2012 en sinds 2015 ten onrechte niets heeft gezien van zijn AOW-uitkering, pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] en zijn deel van de uitkering van de [verzekeringsmaatschappij 2].
4.15.
Het voorgaande brengt ook met zich dat de vrouw alle lopende beslagleggingen per direct moet (doen) opheffen. De rechtbank realiseert zich dat de vrouw hierdoor een groot bedrag aan de man moet betalen. Toch acht de rechtbank dit, de gang van zaken en de belangen van partijen afwegende, redelijk.
Vaststelling van de schade
4.16.
Onder randnummers 21 van de toelichting bij de door de man op 14 maart 2025 ingediende stukken heeft de man onweersproken gesteld welke bedragen [verzekeringsmaatschappij 1] ter zake van de beslagleggingen op het pensioen van de man aan de vrouw heeft uitgekeerd. De vrouw heeft deze bedragen niet weersproken. Voor de jaren 2024 en 2025 zal de rechtbank voor het pensioen [verzekeringsmaatschappij 1] uitgaan van het door de man gestelde bedrag in 2023, nu de man voor die jaren geen bedragen heeft genoemd.
4.17.
Onder randnummers 22 van de toelichting bij de door de man op 14 maart 2025 ingediende stukken heeft de man onweersproken gesteld op welke bedragen ter zake van de AOW-uitkering van de man de vrouw beslag heeft gelegd. Uit deze bedragen leidt de rechtbank af dat de man, kennelijk door zijn verblijf in het buitenland, gerechtigd is tot plm. 34,5 % van de reguliere AOW-uitkering voor een alleenstaande. Zo stelt de man dat zijn AOW-uitkering volgens zijn jaaropgave in 2024 op € 6.900 bedraagt, terwijl een volledige AOW-uitkering in dat jaar € 18.543 bedroeg.
4.18.
Aldus moet de vrouw wegens ongerechtvaardigde verrijking vanaf 1 november 2018 aan de man vergoeden (en te verhogen met wettelijke rente):
Jaar
Beslag
Toelichting
Bedrag
2018
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 15.206 x 34,5% x 2 maanden
€ 874
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
2/12 x € 6.116
€ 1.019
Totaal:
€ 1.893
2019
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 15.756 x 34,5%
€ 5.436
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.117
Totaal:
€ 11.553
2020
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 16.278 x 34,5%
€ 5.616
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.123
Totaal:
€ 11.739
2021
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 16.861 x 34,5%
€ 5.817
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.123
Totaal:
€ 11.940
2022
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 17.301 x 34,5%
€ 5.969
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.123
Totaal:
€ 12.092
2023
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 18.543 x 34,5%
€ 6.397
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.850
Totaal:
€ 13.247
2024
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 19.978 x 34,5%
€ 6.892
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
€ 6.850
Totaal:
€ 13.742
2025
AOW-uitkering op basis van volledige uitkering alleenstaande
€ 20.476 x 34,5% x 5 maanden
€ 2.943
Pensioen [verzekeringsmaatschappij 1]
5/12 x € 6.850
€ 2.854
Totaal:
€ 5.797
Uitvoerbaar bij voorraad
4.19.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals de man heeft verzocht. Dat houdt in dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
4.20.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij met elkaar gehuwd zijn geweest.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het door de man op 29 april 2008 en door de vrouw op 9 mei 2008 ondertekend convenant en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2008 en bepaalt deze partneralimentatie met ingang van 10 mei 2012 op nihil;
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man uit hoofde van schadevergoeding te betalen:
  • over 2018 € 1.893
  • over 2019 € 11.553
  • over 2020 € 11.739
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2020 tot de dag der voldoening;
- over 2021 € 11.940
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2021 tot de dag der voldoening;
- over 2022 € 12.092
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2022 tot de dag der voldoening;
  • over 2023 € 13.247
  • over 2024 € 13.742
  • over 2025 € 5.797 (tot en met mei 2025);
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen, en
5.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.