ECLI:NL:RBDHA:2025:771
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na niet tijdig beslissen door de minister
In deze zaak heeft verzoekster, die een asielaanvraag heeft ingediend, op 10 november 2024 een beroep gedaan tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 18 november 2024 alsnog een besluit genomen op de aanvraag, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft verzoekster verzocht om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar de minister heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroep.
In dit geval is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en griffier A.W. van Eerden, en is openbaar gemaakt op 8 januari 2025.