ECLI:NL:RBDHA:2025:7698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682641 / KG ZA 25-262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tussen ex-echtgenoten over medewerking aan levering woning en taxatie

In deze zaak, die op 18 april 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen ex-echtgenoten, de vrouw en de man, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. Hun huwelijk is op 6 november 2024 ontbonden. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de man te veroordelen tot medewerking aan de levering van zijn aandeel in de woning aan haar, die op 2 september 2024 was getaxeerd op € 725.000. De vrouw stelt dat zij de financiering van de woning rond heeft gekregen, maar dat de man niet wil meewerken aan de levering. De man heeft in reconventie een bedrag van € 35.093,55 van de vrouw gevorderd in verband met de verrekening van de aan hen toegedeelde banksaldi. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende heeft gedaan om de financiering rond te krijgen en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de levering van de woning. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld tot medewerking aan de akte van verdeling en levering, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 25.000. Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot betaling van € 35.031,83 aan de man, te voldoen na de levering van de woning.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682641 / KG ZA 25-262
Vonnis in kort geding van 18 april 2025
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats 1],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.L. Klein,
tegen:
[de man]te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C. Meijler.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie, met producties;
- de op 10 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. Het huwelijk van partijen is op 6 november 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 oktober 2024 in de registers van de burgerlijke stand. De huwelijksgemeenschap van partijen is ontbonden op 29 augustus 2023 (de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding).
2.2.
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort onder meer de woning aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats 1] (hierna: de woning).
2.3.
Met het oog op de mogelijke overname van het aandeel van de man in de woning door de vrouw is de woning op 2 september 2024 getaxeerd. Hierbij is de marktwaarde van de woning bepaald op € 725.000. Uit de correspondentie tussen de (toenmalige) advocaten van partijen op 12 september 2024 volgt dat beide partijen akkoord zijn gegaan met deze waardebepaling. Verder hebben partijen afgesproken dat de vrouw drie maanden de tijd krijgt om de man uitsluitsel over de financiering van de woning te verstrekken.
2.4.
Op 16 september 2024 is het echtscheidingsverzoek van partijen ter zitting van deze rechtbank behandeld. Partijen hebben de rechtbank gevraagd om de uitspraak ten aanzien van onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan te houden voor drie maanden teneinde te trachten om hierover nog overeenstemming te bereiken. De rechtbank heeft de aanhouding verleend en hierbij aangegeven dat partijen schriftelijk alleen kunnen aangeven of zij wel of geen overeenstemming hebben bereikt en wat deze overeenstemming dan inhoudt. Partijen zijn niet in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen of verzoeken te doen.
2.5.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarna de rechtbank bij beschikking van 17 januari 2025 – voor zover hier van belang – de verdeling van de ontbonden algehele gemeenschap van goederen heeft vastgesteld. Hierbij is de woning, met de daaraan gekoppelde SpaarPlus hypotheek met nummer [bankrekening] en de daaraan gekoppelde bankspaarrekening met saldo € 32.786,29 op 28 augustus 2023, toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
“a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijk makelaar-taxateur dient de man aan de vrouw binnen één maand na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke NVM-makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
b) de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat hij/zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;”
Verder heeft een ieder de bank- en spaarrekeningen op eigen naam toegedeeld gekregen, met verrekening van de saldi hiervan per de peildatum over en weer.
2.6.
Op 13 maart 2025 heeft de vrouw een definitieve hypotheekofferte van de bank ontvangen uitgaande van een woningwaarde van € 725.000.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert bij vonnis – kort samengevat – en uitvoerbaar bij voorraad:
de man te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling met daarin de levering van zijn onverdeeld aandeel in de woning aan de vrouw, door ofwel de akte te ondertekenen bij de notaris ofwel een daartoe strekkende volmacht aan de notaris te ondertekenen en verder zijn medewerking te verlenen aan alle eventuele (overige) (rechts)handelingen die nodig zijn om de verdeling (goederenrechtelijk) te effectueren, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de man hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
voor het geval de man in gebreke blijft om aan de gevorderde veroordeling onder a. te voldoen en het maximum aan dwangsommen is verbeurd: te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking aan de gedaagde aan het passeren van de notariële akte van levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw, dan wel te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de voor die toedeling en levering benodigde medewerking van de man aan het passeren van die akte en als de benodigde medewerking van de man aan alle eventuele (overige) (rechts)handelingen die nodig zijn om de verdeling (goederenrechtelijk) te effectueren;
de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert de vrouw aan dat partijen in september 2024 overeenstemming hebben bereikt over de te hanteren waarde van de woning, dat zij vervolgens kort nadat de verdeling door de rechtbank was vastgesteld, de financiering van de woning rond heeft gekregen, maar dat de man vervolgens niet wil meewerken aan de levering van zijn aandeel in de woning aan haar overeenkomstig de beschikking van de rechtbank van 17 januari 2025.
3.3.
De man voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De man vordert bij vonnis – kort samengevat – en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om binnen één week na dit vonnis een bedrag van € 35.093,55 aan de man te betalen in verband met de verrekening van de aan partijen in de beschikking van 17 januari 2025 toegedeelde banksaldi, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.5.
Daartoe voert de man aan dat hij nakoming wil van hetgeen is bepaald in de beschikking van 17 januari 2025 van de rechtbank met betrekking tot de verdeling en verrekening van de banksaldi van partijen.
3.6.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of partijen nog altijd gebonden zijn aan de getaxeerde waarde van de woning van € 725.000 of dat de woning – zoals ook in het door de rechtbank in de beschikking van 17 januari 2025 vastgestelde spoorboekje is opgenomen – opnieuw moet worden getaxeerd.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij het op 12 september 2024 eens zijn geworden over de waarde van de woning en dat zij vervolgens hebben afgesproken dat de vrouw drie maanden de tijd krijgt om uitsluitsel over de financiering van de woning aan de man te verstrekken. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen niet hebben afgesproken op welke wijze de vrouw uitsluitsel aan de man zou moeten geven. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of de vrouw, gelet op alle omstandigheden van het geval, voldoende heeft ondernomen om tijdig duidelijkheid te verschaffen over de financierbaarheid van de overname van de woning.
4.3.
De voorzieningenrechter neemt bij haar beoordeling het volgende in aanmerking. Uit de stukken blijkt dat de vrouw, meteen na het bereiken van overeenstemming over de waarde van de woning, haar hypotheekadviseur heeft geïnformeerd. Op 13 september 2024 heeft de hypotheekadviseur de vrouw laten weten dat dat hij een beheerstoets heeft uitgevoerd en dat het, uitgaande van een woningwaarde van € 725.000, voor de vrouw net mogelijk is om de overname van de woning te financieren. Hierbij heeft hij te kennen gegeven dat de hypotheekverstrekker de aanvraag nog moet toetsen en goedkeuren.
4.4.
De man heeft de vrouw op 2 december 2024 gemaild over het gesprek met zijn eigen hypotheekadviseur (productie 16 bij dagvaarding). In deze e-mail benoemt hij dat de overname van de woning door de vrouw voor hem financieel nadelig is en doet hij voorstellen om de door hem benoemde nadelen te compenseren. Diezelfde dag heeft de vrouw haar hypotheekverstrekker gemaild om de nadere voorstellen van de man te bespreken. De hypotheekadviseur reageert hierop bij e-mail van 16 december 2024. Op 30 december 2024 mailt de hypotheekverstrekker van de vrouw een nieuwe financieringsopzet en een beheerstoets waaruit blijkt dat de overname van de woning door de vrouw op deze wijze financieel haalbaar lijkt (nog steeds onder voorbehoud van ontvangst van alle benodigde stukken door de hypotheekverstrekker). Overigens kwam deze nieuwe financieringsopzet niet (volledig) tegemoet aan de door de man verlangde compensatie, waarvoor de vrouw geen aanleiding zag (en ziet).
4.5.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 11 oktober 2024 en bij e-mail van 20 december 2024 aan de toenmalige advocaat van de man te kennen gegeven dat de vrouw van haar hypotheekadviseur heeft vernomen dat zij de woning kan overnemen. Een definitief renteaanbod van de hypotheekverstrekker is er dan nog niet omdat de vrouw op die momenten nog niet over alle documenten beschikte om een hypotheekaanvraag te kunnen doen.
4.6.
De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat de vrouw binnen de gestelde termijn van drie maanden voldoende uitsluitsel heeft gegeven over de financiering van de woning. Dat deze termijn al enige tijd was overschreden op het moment dat zij de definitieve hypotheekofferte van de bank ontving kan haar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangerekend. Het is een feit van algemene bekendheid dat hypotheekverstrekkers en banken pas een definitief renteaanbod doen indien zij beschikken over alle hiervoor benodigde documenten, waaronder – in geval van echtscheiding – een echtscheidingsconvenant of een uitspraak van de rechtbank waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De termijn van drie maanden hebben partijen afgesproken in de hoop dat zij binnen die termijn tot een getekend echtscheidingsconvenant zouden komen. Dat dit niet is gelukt is niet alleen aan de vrouw, maar ook aan de man te wijten, die begin december 2024 naar aanleiding van een gesprek met zijn hypotheekverstrekker nog met nadere (financiële) eisen kwam met betrekking tot de verdeling van de woning. Nadat de rechtbank in januari 2025 – zonder dat partijen zich nog nader mochten uitlaten – alsnog de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft vastgesteld waarbij de woning aan de vrouw is toegedeeld, heeft de vrouw bovendien alles in het werk gesteld om met spoed alsnog een definitieve hypotheekofferte te ontvangen. Zij ontving deze vervolgens binnen een termijn van nog geen twee maanden. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw er alles aan heeft gedaan om de financiering van de woning partijen zo snel mogelijk rond te krijgen en kan overschrijding van de eerder afgesproken termijn er niet toe leiden dat partijen niet langer gebonden zijn aan de eerder overeengekomen waarde van de woning van € 725.000. Van de vrouw kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verlangd worden om nogmaals een taxatie te laten verrichten conform het ‘spoorboekje’ van de rechtbank. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat de rechtbank deze beschikking heeft gegeven zonder geïnformeerd te zijn over de getaxeerde waarde waarover partijen 12 september 2024 al overeenstemming hadden bereikt.
4.7.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de levering van de woning aan de vrouw niet langer op zich kan laten wachten. De vrouw kan op dit moment de rente voor de hypothecaire lening niet volledig aftrekken en dit verandert pas op het moment dat de woning aan haar is geleverd. Bovendien is de vrouw vanaf 10 april 2025 een bereidstellingsprovisie verschuldigd voor iedere dag dat zij de geldigheidsduur van de hypotheekofferte wil verlengen. De man zal aldus worden veroordeeld om binnen een week na heden zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling met daarin de levering van zijn onverdeeld aandeel in de woning aan de vrouw. Hierbij moet de overwaarde van de woning – een en ander zoveel mogelijk conform de beschikking van de rechtbank van 17 januari 2025 – worden gesteld op de getaxeerde waarde (€ 725.000) te vermeerderen met de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde bankspaarrekening ten bedrage van € 32.786,29, minus de hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht (waarbij de vrouw gecompenseerd moet worden voor de aflossingen op de hypothecaire lening die zij na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap heeft verricht), een en ander conform de notariële concept-akte van verdeling. De man zal bij de levering de helft van de overwaarde van de woning ontvangen.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de veroordeling van de man een dwangsom te verbinden als stimulans tot nakoming hiervan. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en er zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen worden gesteld zoals weergegeven in de beslissing. Ook zal worden bepaald dat, indien de man nadat het maximum van de dwangsommen is verbeurd nog altijd niet meewerkt aan het passeren van de akte van verdeling c.q. levering, dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste wilsverklaringen van de man.
in reconventie
4.9.
De verdeling van de banksaldi is door de rechtbank bij beschikking van 17 januari 2025 vastgesteld. Hierbij is niet vermeld wie in het kader van deze verdeling welk bedrag aan de ander verschuldigd is. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw op basis van deze verdeling nog een geldbedrag aan de man verschuldigd is. Zij heeft dit bedrag nog niet aan de man voldaan. Volgens de man gaat het om € 35.093,55, maar de vrouw stelt dat het gaat om € 35.031,83. De vrouw heeft haar berekening nader toegelicht. Nu het gaat om een relatief klein verschil en de man het hogere door hem gevorderde bedrag niet heeft onderbouwd, zal de voorzieningenrechter de vrouw veroordelen tot betaling van het door haar erkende bedrag van € 35.031,83 aan de man, te voldoen dadelijk met de betaling aan de man van diens aandeel in de overwaarde van de woning, na de levering van diens aandeel aan de vrouw.
4.10.
De vordering om hieraan een dwangsom te verbinden zal worden afgewezen, omdat een dwangsom ingevolge het bepaald in artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.11.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij in conventie en in reconventie de eigen proceskosten draagt. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van partijen geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de man om binnen één week na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van verdeling en levering van zijn onverdeeld aandeel van de woning aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats 1] aan de vrouw conform de huidige notariële concept-akte van verdeling (dan wel een na overleg tussen partijen gecorrigeerde akte) en alle noodzakelijke handelingen te verrichten ten behoeve daarvan, op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000;
5.2.
bepaalt dat, indien de man niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in 5.1 en zodra het maximum van de dwangsommen is verbeurd, dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van verdeling c.q. levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij (zijn aandeel in) de woning levert aan de vrouw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.6.
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 35.031,83 aan de man, te voldoen onmiddellijk nadat de levering bedoeld bij 5.1 en 5.2 heeft plaatsgevonden;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
aws