ECLI:NL:RBDHA:2025:7689
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake verlenging van de beslistermijn door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 9 december 2024. De opposant, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om een veroordeling van de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de beslistermijn door de minister met drie maanden was verlengd op basis van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De opposant betoogde dat de minister niet rechtsgeldig in gebreke was gesteld, omdat de brief van 11 juli 2024 niet als een verdaging van de beslistermijn moest worden gezien. De rechtbank oordeelde echter dat de minister de beslistermijn inderdaad had verlengd en dat de opposant niet ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, wat is toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).