ECLI:NL:RBDHA:2025:7653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/09/664361 / HA ZA 24-317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdzaak en vrijwaringszaak met betrekking tot onrechtmatige daad en toerekenbare tekortkoming in de levering van warmteapparaten

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, zijn partijen betrokken bij een geschil over de levering van warmteapparaten en de bijbehorende subsidies. De eiser, aangeduid als [naam 1], heeft in het verleden samengewerkt met [naam, sub 1] en diens vennootschappen, waarbij er onenigheid is ontstaan over de ontvangst van subsidies en de levering van niet-conforme producten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam, sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming het rekeningnummer voor de uitbetaling van subsidies te wijzigen, wat heeft geleid tot schade voor [naam 1]. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam 1] in conventie gedeeltelijk toegewezen, waarbij [naam, sub 1] en zijn vennootschappen hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 409.600, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen in reconventie van [naam, sub 1] zijn afgewezen, evenals de vordering in de vrijwaringszaak. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van [naam 1].

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag
Team handel
Vonnis van 23 april 2025
In de hoofdzaak met zaak- en rolnummer C/09/664361 / HA ZA 24-317 van:
[naam 1], voorheen handelend onder de naam
[handelsnaam 1], te [woonplaats 1], gemeente [gemeente],
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld,
tegen
1.
[naam, sub 1], handelend onder de namen
[handelsnaam 2]en
[handelsnaam 3], te [woonplaats 2],
2.
[bedrijfsnaam 2] B.V.te Den Haag,
3.
[bedrijfsnaam 3] B.V.te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. E.C.M. Braun te Den Bosch,
en in de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer C/09/670879 / HA ZA 24-681 van:
[naam, sub 1], handelend onder de namen
[handelsnaam 2]en
[handelsnaam 3], te [woonplaats 2],
eiser,
advocaat: mr. E.C.M. Braun te Den Bosch,
tegen
[handelsnaam 1] B.V.te [woonplaats 1], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat: mr. A. Hofman te Barneveld.
Partijen worden hierna afzonderlijk ‘[naam 1]’, ‘[naam, sub 1]’, ‘[bedrijfsnaam 2]’, ‘[bedrijfsnaam 3]’ en ‘[handelsnaam 1] B.V.’ genoemd. [naam, sub 1], [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] worden samen aangeduid als ‘[naam, sub 1] c.s.’ (in mannelijk enkelvoud).

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
[naam 1] en [naam, sub 1] zijn in het verleden een samenwerking aangegaan, waarbij [naam, sub 1] (middels zijn besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1])) warmteapparaten inkocht en vervolgens verkocht en leverde aan [naam 1] en waarbij [naam 1] de warmteapparaten vervolgens verhuurde aan en installeerde bij zijn klanten. [naam, sub 1] regelde als intermediair de hiervoor aan [naam 1] van overheidswege ter beschikking gestelde subsidies, op zodanige wijze dat beide partijen, zakelijk gezien, van de subsidiemogelijkheden profiteerden. De subsidiegelden werden aanvankelijk overgemaakt op de bankrekening van [naam 1]. Op enig moment is dit door [naam, sub 1] gewijzigd in de bankrekening van zijn besloten vennootschap [bedrijfsnaam 2]. Volgens [naam 1] is dit onrechtmatig, aangezien hij nooit toestemming heeft gegeven voor deze wijziging. [naam, sub 1] c.s. stelt zich echter op het standpunt dat de rechtstreekse ontvangst van de subsidiegelden te maken had met een onderlinge verrekening van facturen voor eerder (in 2020) aan [naam 1] geleverde heaters en ketels. Als de rechtbank van oordeel is dat deze verrekening onrechtmatig is geweest, dan moet [naam 1] (althans [handelsnaam 1] B.V.) volgens [naam, sub 1] c.s. nog voor de geleverde zaken betalen. Verder bestaat tussen partijen een geschil van mening over in 2018 door [naam, sub 1] aan [naam 1] geleverde ketels die volgens [naam 1] niet aan de gemaakte afspraken hebben beantwoord, hetgeen [naam, sub 1] uitdrukkelijk betwist.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die zijn ingesteld. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen en de juridische argumenten die partijen over en weer naar voren hebben gebracht. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak.

2.De procedure

In de hoofdzaak
2.1.
Het procesdossier in de hoofdzaak bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 maart 2024, met producties 1 tot en met 17 en de nadere beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende vordering in (voorwaardelijke) reconventie en incidentele vordering tot vrijwaring, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in incident;
  • het vonnis in incident van 3 juli 2024, waarbij het [naam, sub 1] c.s. is toegestaan om [handelsnaam 1] B.V. in vrijwaring op te roepen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 18 tot en met 21;
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
In de vrijwaringszaak
2.2.
Het procesdossier in de vrijwaringszaak bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 6 augustus 2024, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring, met producties 1 en 2;
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarin een mondelinge behandeling is bevolen.
In beide zaken
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om na de zitting nader overleg met elkaar te voeren. Gelet hierop is de zaak verwezen naar de rol van 26 februari 2025 voor akte uitlating voortgang procedure.
2.4.
Ter rolzitting van 26 februari 2025 hebben beide partijen de rechtbank gevraagd om vonnis te wijzen. Vervolgens is de datum voor het wijzen van vonnis (nader) bepaald op vandaag.

3.De feiten

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
3.1.
[naam 1] heeft sinds 4 november 1991 een eenmanszaak gehad met de naam ‘[handelsnaam 1]’. Deze eenmanszaak hield zich onder meer bezig met de handel in en de installatie van warmtesystemen voor de agrarische sector. Per 29 december 2021 is de eenmanszaak voortgezet door de besloten vennootschap [handelsnaam 1] B.V.
3.2.
[naam, sub 1] houdt zich vanaf 1 juni 2008 als eenmanszaak (handelend onder de namen ‘[handelsnaam 2]’ en ‘[handelsnaam 3]’) eveneens bezig met de handel in verwarmingsapparaten. [naam, sub 1] importeert deze verwarmingsapparaten uit het buitenland. Per 27 december 2019 heeft [naam, sub 1] zijn ondernemingsactiviteiten tevens ondergebracht in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 2]. Middels de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 3] is [naam, sub 1] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 2].
feiten in de hoofdzaak met betrekking tot vordering 1 in conventie
3.3.
In de periode van 2016 tot 2022 heeft [naam 1] voor een groot aantal van door hem bij [naam, sub 1] ingekochte warmtesystemen (pelletketels en airheaters) een Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) toegekend gekregen. De toekenning en uitkering van deze subsidies werden geregeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). [naam, sub 1] trad in het kader van de subsidieverlening op als intermediair van [naam 1]. Dit hield in dat [naam, sub 1] alle subsidieaanvragen namens [naam 1] bij RVO indiende en alle communicatie en documentatie in dat verband met RVO verzorgde.
3.4.
RVO heeft in de periode van 16 mei 2017 tot en met 21 december 2021 diverse betalingen in het kader van de hiervoor genoemde subsidieverlening aan [naam 1] gedaan door middel van bijschrijving op de bankrekening [bankrekening 2] ten name van [handelsnaam 1]. De hieraan ten grondslag liggende beschikkingen werden door RVO steeds naar [naam, sub 1] gezonden vanwege diens hoedanigheid als intermediair.
3.5.
Na 21 december 2021 staakten de betalingen van RVO aan [naam 1]. [naam 1] heeft op 16 september 2022 zelf contact opgenomen met RVO met de vraag of er nog lopende zaken zijn die hem betreffen. Per e-mail van 23 december 2022 heeft [naam 1] RVO laten weten dat hij in het vervolg zijn eigen belangen zal behartigen.
3.6.
Naar aanleiding van een op 17 mei 2023 door [naam 1] gedaan inzageverzoek heeft RVO de volgende op zijn naam staande beschikkingen aan [naam 1] toegezonden:
a. een beschikking van 7 april 2022 (referentienummer [nummer 1]) ten bedrage van
€ 102.488;
een beschikking van 7 april 2022 (referentienummer [nummer 2]) ten bedrage van
€ 102.488;
een beschikking van 16 juni 2022 (referentienummer KA19009589) ten bedrage van
€ 102.400;
een beschikking van 16 juni 2022 (referentienummer KA19009591) ten bedrage van
€ 102.400;
een beschikking van 16 juni 2022 (referentienummer KA19009592) ten bedrage van
€ 102.400;
een beschikking van 16 juni 2022 (referentienummer KA19009593) ten bedrage van
€ 102.400.
3.7.
In alle onder 3.6 genoemde beschikkingen is vermeld:
“U hebt geen voorschot ontvangen, daarom zal het volledige vastgestelde subsidiebedrag aan u worden uitbetaald. Dit bedrag zal binnen één week worden overgemaakt op bankrekeningnummer (IBAN): [bankrekening 1] ten name van [handelsnaam 1].”
3.8.
Bij brief van 22 november 2023 heeft de advocaat van [naam 1], voor zover hier van belang, het volgende aan RVO bericht:
“Cliënt heeft nimmer een wijziging van zijn bankrekeningnummer doorgegeven. Uit onderzoek is gebleken dat dit een bankrekening betreft welke ten name staat van [bedrijfsnaam 2], een aan de intermediair gelieerde onderneming. Klaarblijkelijk heeft RVO geen controle uitgevoerd naar de tenaamstelling van de bankrekening. (…) Namens cliënt verzoek en voor zover nodig sommeer ik RVO om thans binnen 14 dagen het vastgestelde subsidiebedrag ad € 614.576,- alsnog aan cliënt te betalen door bijschrijving op bankrekeningnummer [bankrekening 2] t.n.v. ‘[handelsnaam 1]’.”
3.9.
Bij brief van 23 december 2023 heeft RVO, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
“Aan uw verzoek kom ik niet tegemoet. Uw cliënt heeft met gebruikmaking van intermediair [handelsnaam 2] uit Den Haag vele tientallen subsidieaanvragen ingediend in de jaren 2016 tot en met 2019.
In de 6 vaststellingsverzoeken (…) heeft de intermediair namens uw cliënt het volgende bankrekeningnummer opgegeven: [bankrekening 3].
De subsidiegelden van de 6 vaststellingen zijn dan ook conform de vaststellingsverzoeken overgemaakt naar hierboven genoemd bankrekeningnummer. Daarmee heb ik voldaan aan mijn verplichtingen jegens uw cliënt. Ik zie dan ook geen aanleiding om het totaal van de 6 vastgestelde subsidiebedragen, te weten € 614.576,00 alsnog aan uw cliënt te betalen.”
feiten in de hoofdzaak met betrekking tot vordering 2 in conventie
3.10.
[naam 1] heeft in het najaar van 2018 een viertal (biomassa)ketels type B-Max 300 bij [naam, sub 1] ingekocht en één ketel type B-Max 200.
3.11.
Voor de aankoop van deze ketels heeft [naam, sub 1] namens [naam 1] bij RVO subsidieaanvragen ingediend. RVO heeft de subsidies verleend in overeenstemming met de aanvragen. In totaal ging het om een subsidiebedrag van € 114.988 (€ 25.622 per B-Max 300 ketel en € 12.500 per B-Max 200 ketel).
3.12.
[naam 1] heeft één van de B-Max 300 ketels en de B-Max 200 ketel doorverkocht aan derden ([naam 2] en VOF [bedrijfsnaam 4]). De overige drie B-Max 300 ketels heeft [naam 1] verhuurd aan klanten.
3.13.
RVO heeft in het kader van het aan de subsidievaststelling ten grondslag liggende onderzoek vastgesteld dat de vijf ketels geen van de fabrikant Elmec afkomstige B-Max ketels betroffen, maar dat de ketels in het handelsverkeer waren gebracht door een andere fabrikant, namelijk Celsius Plussz. Op basis hiervan heeft RVO de toegekende subsidie alsnog op nihil vastgesteld. Het hiertegen gerichte bezwaar van [naam 1] is ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 mei 2022 van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven is ook het beroep ongegrond verklaard, omdat (kort gezegd) niet is komen vast te staan dat de Celsius Plussz biomassaketels gelijkwaardig zijn aan de biomassaketels van Elmec, die zijn opgenomen in de apparatenlijst van RVO.
3.14.
[naam 1] heeft [naam, sub 1] vervolgens verzocht het vastgestelde subsidiebedrag aan hem te betalen. [naam, sub 1] heeft [naam 1] bij brief van 23 september 2022 laten weten dat hij hiertoe niet bereid is. In deze brief heeft [naam, sub 1] onder meer geschreven:
“In jouw opdracht heb ik je 4 boilers geleverd merk Elmec type B-Max 300 (…) die je hebt betaald. Bij aflevering heb jij geconstateerd dat de vier ketels Celsiusketels bleken te zijn en geen Elmec B-Max. Je hebt deze levering geaccepteerd (…) M.b.t. Vof [bedrijfsnaam 4], heb ik jou een Elmec B-max 200 ketel geleverd. Bij aflevering heb jij geconstateerd dat de het een Celsiusketel bleek te zijn en geen Elmec B-Max. Je hebt deze levering geaccepteerd (…).”
feiten in de hoofdzaak met betrekking tot beide vorderingen in conventie
3.15.
Begin maart 2024 heeft [naam 1], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [naam, sub 1] conservatoir beslag laten leggen onder de Rabobank, op (het eigendomsaandeel van [naam, sub 1] in) zijn woning en op zijn aandelen in [bedrijfsnaam 3]. Verder heeft [naam 1], eveneens na toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] conservatoir beslag laten leggen onder de Rabobank.
feiten in de hoofdzaak in reconventie en in de vrijwaringszaak
3.16.
[bedrijfsnaam 1] heeft een factuur van 17 oktober 2022 (met nummer 2220.003) ten bedrage van € 158.019,95 inclusief btw aan (de eenmanszaak van) [naam 1] gestuurd (hierna aangeduid als: factuur 1). In deze factuur is vermeld: “Bij deze ontvangt u de factuur voor de in uw opdracht geleverde biomassaketels mbt ISDE projecten [nummer 1] en [nummer 2].”
3.17.
Op 23 januari 2023 heeft [bedrijfsnaam 2] een factuur (met nummer 2320.001) aan (de eenmanszaak van) [naam 1] gestuurd voor een bedrag van € 495.616 inclusief btw (waarvan nog te voldoen de btw van € 86.016), met als omschrijving “Facturering van door u ontvangen subsidie voor 16 installaties air heaters (…)”. Hierop heeft [naam 1] per e-mail van 30 januari 2023 onder meer het volgende gereageerd:
“Met deze e-mail laat ik u weten dat ik het niet eens ben met de mij toegestuurde facturen.
Ik betwist de vorderingen. (…) Ik ben van mening dat er geen overeenkomst bestaat en dat de facturen ongeldig zijn. Als u van mening bent dat er wel een koopovereenkomst tussen ons is gesloten, verzoek ik u om gemotiveerd en gedocumenteerd aan te tonen op grond waarvan ik deze vordering moet voldoen. Ik verzoek u in het bijzonder de overeenkomst toe te sturen, waaruit blijkt dat ik ben ingestemd met de koopovereenkomst.”
3.18.
Vervolgens heeft [bedrijfsnaam 1] op 13 september 2023 een factuur (onder nummer 2320.002) voor een bedrag van € 495.616 inclusief btw aan (de eenmanszaak van) [naam 1] gestuurd (hierna aangeduid als: factuur 2). In deze factuur is vermeld: “Bij deze ontvangt u de factuur voor aan u geleverde 16 stuks warmte apparaten”.
3.19.
Bij akte van cessie van 21 mei 2024 heeft [bedrijfsnaam 1] haar vordering op [naam 1] en/of [handelsnaam 1] B.V. uit hoofde van de twee onder 3.16 en 3.18 genoemde facturen overgedragen aan [naam, sub 1]. Op dezelfde datum is, per deurwaardersexploot, van deze cessie mededeling gedaan aan zowel [naam 1] als [handelsnaam 1] B.V.

4.Het geschil

In de hoofdzaak
in conventie
4.1.
[naam 1] vordert, na eisvermindering ter zitting, de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[naam, sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van € 409.600 (€ 614.576 minus factuur 1 ad € 158.019,95 en minus € 46.956,05), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
[naam, sub 1] te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van € 114.316, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
[naam, sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
4.2.
[naam 1] legt aan zijn vordering onder 1 het volgende ten grondslag. [naam, sub 1] heeft aan [naam 1] toekomende subsidiegelden ontvreemd, door na de laatste betaling op zijn bankrekening op 21 december 2021 zijn bij RVO bekende rekeningnummer zonder zijn toestemming of medeweten te wijzigen in een rekeningnummer toebehorend aan [bedrijfsnaam 2], daarbij gebruik makend van de door [naam 1] aan hem verleende machtiging. [naam, sub 1] heeft hierdoor onrechtmatig jegens [naam 1] gehandeld. [naam 1] heeft als gevolg hiervan schade geleden. [naam, sub 1] is gehouden om deze schade te vergoeden. Ook [bedrijfsnaam 2] is op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk, aangezien zij gelden op haar bankrekening in ontvangst heeft genomen terwijl zij – gelet op de aan haar toe te rekenen wetenschap van [naam, sub 1] – wist dat deze gelden uit een door [naam, sub 1] gepleegd misdrijf c.q. frauduleus handelen afkomstig waren, althans niet voor haar bestemd waren. Ter zake van het bewust faciliteren van het onrechtmatige gedrag van [naam, sub 1] valt [bedrijfsnaam 3] in haar hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijfsnaam 2] een ernstig verwijt te maken. Ook [bedrijfsnaam 3] is daarom aansprakelijk voor de dientengevolge door [naam 1] geleden schade.
4.3.
Aan de vordering onder 2 legt [naam 1] ten grondslag dat sprake is van non-conformiteit c.q. toerekenbare tekortkoming, aangezien de door [naam, sub 1] aan hem geleverde ketels van een andere fabrikant afkomstig zijn dan tussen partijen overeengekomen. Voor deze andere ketels heeft RVO uiteindelijk geen subsidie verleend. [naam 1] heeft hierdoor schade geleden van € 114.316 (de rechtbank begrijpt dat is bedoeld: € 114.988, zie onder 3.11). [naam, sub 1] is voor deze schade aansprakelijk.
4.4.
[naam, sub 1] c.s. voert verweer.
4.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.6.
[naam, sub 1] c.s. vordert, na eisvermindering ter zitting, de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
indien en voor zover het verweer van [naam, sub 1] c.s. niet slaagt en de vordering in conventie (onder 1) wordt toegewezen: [naam 1] te veroordelen tot betaling aan [naam, sub 1] van € 495.616, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
indien en voor zover de vorderingen in conventie worden afgewezen:
[naam 1] te veroordelen de beslagen op te heffen, onder oplegging van een dwangsom;
te verklaren voor recht dat de door [naam 1] ten laste van [naam, sub 1] c.s. gelegde beslagen onrechtmatig zijn gelegd;
[naam 1] te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat;
3. [naam 1] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.7.
[naam, sub 1] c.s. legt daaraan, samengevat, het volgende ten grondslag. Als de rechtbank van oordeel is dat [naam, sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door de RVO-subsidies rechtstreeks te ontvangen, betekent dit dat [naam 1] (voor wat betreft factuur 2) nooit voor de eerder door [bedrijfsnaam 1] aan [naam 1] verkochte en geleverde heaters en ketels heeft betaald. In dat geval heeft [naam, sub 1] (na de cessie door [bedrijfsnaam 1]) nog een vordering op [naam 1]. Als de rechtbank oordeelt dat de verrekening wel terecht is geweest, resteert nog een vordering van € 86.016 (het btw-bedrag van factuur 2), aangezien dit bedrag hoe dan ook nog niet is betaald door [naam 1]. Omdat [naam 1] geen vordering heeft op [naam, sub 1] c.s., is er ten onrechte beslag gelegd ten laste van [naam, sub 1] c.s. [naam, sub 1] c.s. vorderen daarom opheffing van de gelegde beslagen, een verklaring voor recht dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn en een veroordeling van [naam 1] tot schadevergoeding.
4.8.
[naam 1] voert verweer.
4.9.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
4.10.
[naam, sub 1] vordert, na eisvermindering ter zitting, dat de rechtbank [handelsnaam 1] B.V. veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 495.616 aan [naam, sub 1], te vermeerderen met wettelijke handelsrente, onder veroordeling van [handelsnaam 1] B.V. in de proceskosten in de vrijwaringsprocedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.11.
[naam, sub 1] legt aan deze vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. Primair is [naam, sub 1] van mening dat hij heeft gehandeld met de eenmanszaak van [naam 1]. [naam, sub 1] heeft de vrijwaringsprocedure ingesteld voor het geval [naam 1] in de hoofdzaak het standpunt inneemt dat de vordering, gelet op de data van de facturen 1 en 2, ziet op [handelsnaam 1] B.V.
4.12.
[handelsnaam 1] B.V. voert verweer.
4.13.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
vordering onder 1 in conventie en vordering onder 1 in (voorwaardelijke) reconventie
5.1.
Gelet op de samenhang tussen vordering 1 in conventie en de vordering onder 1 in (voorwaardelijke) reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2.
Beoordeeld moet worden of [naam, sub 1] onrechtmatig tegenover [naam 1] heeft gehandeld door, met gebruikmaking van de door [naam 1] aan hem verleende machtiging om als intermediair voor hem op te treden, RVO-subsidiegelden op naam van [naam 1] op de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] te laten uitbetalen.
5.3.
[naam, sub 1] heeft ter zitting erkend dat hij het rekeningnummer van [naam 1] heeft gewijzigd in een rekeningnummer van [bedrijfsnaam 2], zonder dit op dat moment door te geven aan [naam 1] en dus zonder dat [naam 1] hiervoor expliciet toestemming heeft verleend. [naam, sub 1] heeft de betreffende RVO-beschikkingen ontvangen, maar heeft deze niet doorgestuurd naar [naam 1]. Met de andere beschikkingen deed hij dit naar eigen zeggen wel altijd. Hierdoor was [naam 1] niet op de hoogte van de wijziging van het rekeningnummer voor de uitbetaling van de RVO-subsidies na 21 december 2021. Deze handelwijze van [naam, sub 1] is naar het oordeel van de rechtbank (in ieder geval) in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en daarom in beginsel onrechtmatig jegens [naam 1].
5.4.
De rechtbank begrijpt dat [naam, sub 1] zich erop beroept dat er een rechtvaardigingsgrond bestaat (als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW). [naam, sub 1] stelt namelijk dat hij het rekeningnummer van [naam 1] heeft gewijzigd in het kader van de onderlinge samenwerking en dat de naar [bedrijfsnaam 2] overgeschreven bedragen dienden ter betaling van (en verrekening met) facturen voor eerder door [naam, sub 1] aan [naam 1] geleverde zaken, namelijk factuur 1 en factuur 2.
5.5.
Wat betreft factuur 1 heeft [naam 1] ter zitting erkend dat de op deze factuur vermelde zaken ook daadwerkelijk aan hem zijn geleverd en dat deze factuur dus terecht is verrekend met de hem toekomende subsidiegelden. Op dit punt slaagt het beroep van [naam, sub 1] op een rechtvaardigingsgrond dus en is van onrechtmatigheid geen sprake.
5.6.
Wat betreft factuur 2 heeft [naam 1] in de eerste plaats in de conclusie van antwoord in reconventie betwist dat sprake is van een vordering op zijn eenmanszaak. In dit verband heeft hij aangevoerd dat hij in de periode waarin de facturen 1 en 2 zijn verzonden, zijn zaken had ondergebracht in een besloten vennootschap (namelijk [handelsnaam 1] B.V.). Zoals ter zitting aan de orde gekomen, gaat het echter om vermeende leveringen van heaters en ketels die in 2020 door [naam, sub 1] zijn gedaan. Op dat moment deed [naam 1] nog zaken vanuit zijn eenmanszaak. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat is gehandeld tussen [naam, sub 1] enerzijds en [naam 1] als eenmanszaak anderzijds. [naam 1] heeft dit ter zitting ook erkend. Aan het primaire verweer van [naam 1] gaat de rechtbank dan ook voorbij.
5.7.
In de tweede plaats heeft [naam 1] uitdrukkelijk betwist dat hij en [naam, sub 1] hebben afgesproken dat [naam, sub 1] subsidiegelden mocht innen in verband met een verrekeningsafspraak. De stelplicht en bewijslast hiervan rusten op [naam, sub 1], aangezien hij zich op de verrekeningsafspraak beroept.
5.8.
Volgens [naam, sub 1] betrof de ontvangst van de subsidiegelden de (gedeeltelijke) betaling van factuur 2 (het factuurbedrag minus de btw). [naam 1] heeft echter uitdrukkelijk betwist dat sprake is van aan hem geleverde zaken die hij nog niet heeft betaald. [naam, sub 1] c.s. heeft vervolgens, bij gebreke van enige schriftelijke vastlegging van de samenwerkingsafspraken tussen partijen, niet kunnen onderbouwen dat [naam 1] nog geld aan [naam, sub 1] verschuldigd is. [naam, sub 1] c.s. heeft geen koopovereenkomst in het geding gebracht of andere stukken waaruit blijkt dat de op de factuur 2 vermelde goederen daadwerkelijk aan [naam 1] zijn geleverd. [naam, sub 1] c.s. heeft wel gewezen op de factuur van 13 september 2023 (factuur 2), maar gebleken is dat deze factuur achteraf is opgesteld. Bovendien is gebleken dat deze factuur een half jaar eerder op naam van [bedrijfsnaam 2] ook al aan [naam 1] is toegezonden (zie onder 3.17). Nadat [naam 1] tegen deze factuur heeft geprotesteerd heeft hij niks meer hierover vernomen, totdat de factuur vervolgens op naam van [bedrijfsnaam 1] nogmaals (onder een ander nummer) aan hem is gestuurd (zie onder 3.18). In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat [naam, sub 1] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat op [naam 1] nog een betalingsverplichting rust ten aanzien van door [naam, sub 1] (via [bedrijfsnaam 1]) aan [naam 1] geleverde zaken en dat een afspraak is gemaakt om deze factuur te verrekenen met aan [naam 1] toekomende RVO-subsidiegelden. Omdat niet aan de stelplicht is voldaan, wordt aan bewijslevering (zoals door [naam, sub 1] c.s. ter zitting aangeboden) niet toegekomen.
5.9.
Dit betekent dat het beroep op verrekening wat betreft factuur 2 niet slaagt. Dit leidt tot de conclusie dat [naam, sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door zich de subsidiegelden uit hoofde van de beschikkingen van 16 juni 2022 door middel van wijziging van het rekeningnummer toe te eigenen. Gelet hierop is [naam, sub 1] gehouden het gevorderde bedrag van € 409.600 aan [naam 1] te betalen uit hoofde van schadevergoeding.
5.10.
[naam 1] stelt dat [bedrijfsnaam 2] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld door de subsidiegelden in ontvangst te nemen en onder zich te houden terwijl zij (gelet op de aan haar toe te rekenen wetenschap van [naam, sub 1]) wist dat deze gelden niet voor haar bestemd waren. Nu [naam, sub 1] c.s. dit niet heeft weersproken, volgt de rechtbank [naam 1] in zijn betoog. Ook [bedrijfsnaam 2] kan dus op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk worden gehouden voor de schade van [naam 1]. Datzelfde geldt voor [bedrijfsnaam 3], aangezien [naam 1] onweersproken heeft gesteld dat zij, in haar hoedanigheid van (enig) bestuurder van [bedrijfsnaam 2], ter zake van het bewust faciliteren van het onrechtmatige gedrag van [naam, sub 1] een ernstig verwijt te maken valt.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [naam 1] onder 1 in conventie voor toewijzing vatbaar is. [naam, sub 1], [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] zullen dus worden veroordeeld tot betaling aan [naam 1] van € 409.600. Deze veroordeling wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5.12.
[naam 1] heeft wettelijke rente gevorderd vanaf 24 juni 2022. Ter zitting heeft [naam 1] echter desgevraagd niet kunnen toelichten waarop deze ingangsdatum is gebaseerd. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag van dagvaarding (18 maart 2024).
5.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat van enige betalingsverplichting van [naam 1] met betrekking tot factuur 2 niet kan worden uitgegaan. Daarom zal de vordering onder 1 in (voorwaardelijke) reconventie van [naam, sub 1] c.s. worden afgewezen.
vordering onder 2 in conventie
5.14.
De tweede vordering van [naam 1] houdt in dat [naam, sub 1] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 114.316 (de rechtbank begrijpt dat dit zou moeten zijn:
€ 114.988, zie onder 3.11) uit hoofde van toerekenbare tekortkoming in verband met non-conformiteit. [naam, sub 1] betwist dat hij in het najaar van 2018 ketels aan [naam 1] heeft geleverd die niet in overeenstemming waren met de gemaakte afspraken.
5.15.
Beoordeeld moet worden of sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [naam, sub 1], in die zin dat sprake is van non-conformiteit van de in 2018 door [naam, sub 1] aan [naam 1] geleverde ketels. Volgens [naam 1] is hiervan sprake, aangezien [naam, sub 1], anders dan uitdrukkelijk tussen partijen was overeengekomen, geen Elmec B-Max ketels van de fabrikant in Italië maar B-Max ketels van de fabrikant Celsius Plussz in Hongarije heeft geleverd. Hierdoor is hij, zo stelt [naam 1], subsidie misgelopen, aangezien de subsidieregeling alleen van toepassing was op B-Max ketels van Elmec en niet op die van Celsius Plussz. Op dit punt rusten de stelplicht en bewijslast op [naam 1], aangezien hij zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde tekortkoming.
5.16.
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] op enig moment aan [naam, sub 1] heeft gevraagd om B-Max ketels rechtstreeks aan hem te leveren. Dit blijkt uit productie 6 bij de conclusie van antwoord van [naam, sub 1], waarin onder meer is opgenomen:
“kees kun je nog wat betekenen met de levering v d bmax 300, de huidige importeur, is ook niet meer als een doorgeefluik (…), dan kun jij ze ook wel voor me/ons importeren.”Uit deze e-mail blijkt niet dat uitdrukkelijk is afgesproken dat sprake moest zijn van Elmec ketels afkomstig van de fabrikant in Italië. [naam 1] heeft dit ook niet met andere stukken onderbouwd. [naam, sub 1] heeft juist naar voren gebracht dat [naam 1] wist dat hij de B-Max ketels heeft ingekocht bij de fabrikant Celsius Plussz in Hongarije. [naam 1] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank gaat er dus van uit dat [naam 1] wist dat de ketels bij Celsius Plussz waren ingekocht (en dat het dus geen Elmec-ketels waren). Uit de stellingen van zowel [naam 1] als [naam, sub 1] volgt verder dat bij de aflevering bleek dat de betreffende ketels niet waren voorzien van een zogenaamd typeplaatje (wat kennelijk bij eerdere afleveringen wel het geval was geweest). [naam 1] heeft de ketels echter na overleg met [naam, sub 1] als zodanig, zonder typeplaatje, geaccepteerd en ook doorverkocht en verhuurd aan zijn klanten. Bij deze stand van zaken kan [naam 1] zich er achteraf niet op beroepen dat de afgeleverde ketels niet aan de overeenkomst hebben beantwoord. Dat nadien is gebleken dat voor deze ketels geen RVO-subsidie werd verleend, maakt het voorgaande niet anders. Dit is een verkeerde inschatting geweest van beide partijen, die niet alleen op [naam, sub 1] kan worden afgewenteld. Onder deze omstandigheden slaagt het beroep van [naam 1] op non-conformiteit niet. Van een toerekenbare tekortkoming van [naam, sub 1] is dan ook geen sprake.
5.17.
De slotsom is dat [naam, sub 1] niet op grond van wanprestatie aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [naam 1] als gevolg van het mislopen van RVO-subsidie. De vordering van [naam 1] onder 2 in conventie wordt daarom afgewezen.
vordering onder 2 in (voorwaardelijke) reconventie
5.18.
Nu het gevorderde in conventie grotendeels wordt toegewezen, is strikt genomen niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de vorderingen onder 2 in reconventie zijn ingesteld. Voor de duidelijkheid zal de rechtbank deze vorderingen echter afwijzen, aangezien uit de toewijzing (voor het grootste deel) in conventie volgt dat van een onrechtmatige beslaglegging geen sprake is.
proceskosten in conventie
5.19.
[naam, sub 1] c.s. zal in conventie als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief beslagkosten en nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam 1] worden begroot op een bedrag van
€ 15.538,46 in totaal, bestaande uit:
  • € 2.946 voor betaald griffierecht (voor zowel de beslagrekesten als de bodemprocedure),
  • € 135,97 voor kosten dagvaardingsexploot,
  • € 1.772,49 voor kosten beslagexploten,
  • € 10.506 voor forfaitair salaris advocaat, uitgaande van 3 punten x tarief VII ad € 3.502 (waaronder 1 punt voor het beslag),
  • € 178 voor nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing),
proceskosten in reconventie
5.20.
Ook in reconventie zal [naam, sub 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [naam 1] op een bedrag van
€ 3.602 in totaal, bestaande uit de volgende posten:
  • € 3.502 aan salaris advocaat (2 punten x tarief VII ad € 3.502 x 0,5 gelet op de samenhang tussen het geschil in conventie en in reconventie),
  • € 100 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
In de vrijwaringszaak
5.21.
In de hoofdzaak is vast komen te staan dat, zoals [naam, sub 1] primair ook heeft betoogd, de op de facturen 1 en 2 betrekking hebbende zaken (volgens [naam, sub 1]) zijn geleverd aan (de eenmanszaak van) [naam 1] en niet aan [handelsnaam 1] B.V. omdat die B.V. op dat moment nog niet was opgericht. In lijn met dit primaire standpunt van [naam, sub 1] is in de hoofdzaak beslist. Het in de vrijwaringszaak ingenomen (subsidiaire) standpunt van [naam, sub 1] dat hij een vordering heeft op [handelsnaam 1] B.V. gaat dus niet op. Dit leidt er reeds toe dat de vordering van [naam, sub 1] in de vrijwaringszaak moet worden afgewezen.
5.22.
[naam, sub 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [handelsnaam 1] B.V. worden begroot op een bedrag van
€ 6.795 in totaal(het door [handelsnaam 1] B.V. betaalde griffierecht van € 6.617 en nakosten van € 178). Gelet op de samenhang tussen de hoofdzaak en de vrijwaringszaak ziet de rechtbank geen aanleiding om in de vrijwaringszaak verdere advocaatkosten in de proceskostenveroordeling mee te nemen.
6. De beslissing
De rechtbank:
in de hoofdzaak in conventie
6.1.
veroordeelt [naam, sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan [naam 1] van een bedrag van
€ 409.600, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van
18 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [naam, sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [naam 1] van € 15.538,46, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 46 plus de kosten van betekening als [naam, sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak in (voorwaardelijke) reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [naam, sub 1] c.s. af;
6.6.
veroordeelt [naam, sub 1] c.s. in de proceskosten van [naam 1] van € 3.602, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 46 plus de kosten van betekening als [naam, sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in de vrijwaringszaak
6.7.
wijst de vordering van [naam, sub 1] af;
6.8.
veroordeelt [naam, sub 1] in de proceskosten van [handelsnaam 1] B.V. van
€ 6.795, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met
€ 92,00 plus de kosten van betekening als [naam, sub 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.9.
verklaart de onder 6.8 opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
23 april 2025.
2163