Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres heeft op 29 november 2024 een aanmeldgehoor gehad, waarbij gebruik werd gemaakt van een tolk in de taal Bambara. In het aanmeldgehoor heeft eiseres desgevraagd kort benoemd dat zij problemen heeft met haar stiefmoeder en door haar wordt mishandeld. Eiseres heeft verklaard dat zij bij terugkeer naar Mali door haar stiefmoeder vermoord zal worden. In de correcties en aanvullingen bij dit gehoor is vermeld dat de kennis van eiseres van het Bambara te beperkt is en dat het in het nader gehoor verder moet in het Soninke.
7. De minister heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om haar asielaanvraag op 5 december 2024 in een nader gehoor met behulp van een tolk in de taal Bambara te onderbouwen, waarbij is aangegeven dat een tolk in de taal Soninke niet beschikbaar is. Tijdens dat gehoor heeft eiseres geweigerd om te verklaren zonder een tolk Soninke. De minister heeft eiseres daarna op 6 december 2024 opnieuw in een aanvullend gehoor in de gelegenheid gesteld om haar asielaanvraag te onderbouwen. Eiseres heeft dat opnieuw geweigerd wegens het ontbreken van een tolk in de taal Soninke.
Het bestreden besluit
8. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres beoordeeld aan de hand van de reeds bekende informatie en het asielmotief dat zij tijdens het aanmeldgehoor kort heeft benoemd. Het asierelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met stiefmoeder van eiseres.
9. De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig zijn en dat de problemen met haar stiefmoeder niet geloofwaardig zijn. Eiseres heeft haar verklaringen over het asielmotief, de problemen met haar stiefmoeder, niet onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft verder aan de hand van de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder a, c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Volgens de minister is dat niet het geval omdat eiseres weigert inhoudelijk in te gaan op het asielmotief tijdens het nader en aanvullend gehoor en daarmee geen oprechte inspanning heeft geleverd om haar aanvraag te staven. Daarnaast stelt de minister dat haar verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Door het weigeren te verklaren maakt eiseres haar asielmotief niet aannemelijk. Ook is tegenstrijdig dat eiser niet in het Bambara kan verklaren over haar gestelde problemen. Uit het verslag van de Koninklijke Marechaussee en het aanmeldgehoor blijkt dat eiseres het Bambara voldoende beheerst. De minister stelt verder dat eiseres haar asielrelaas, door te stellen dat zij onvoldoende Bambara kan spreken om haar asielmotieven te onderbouwen, in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd.
10. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw. Op het paspoort van eiseres zijn namelijk valse reisstempels aangetroffen. Daarnaast heeft zij belangrijke informatie niet gegeven die een negatieve invloed op de beslissing zou kunnen hebben, omdat zij weigert haar asielmotieven te onderbouwen. Met haar verklaring dat zij alleen in het Soninke zou kunnen verklaren heeft zij ook kennelijk inconsequent verklaard, gezien de eerdere gesprekken die eiseres in Bambara heeft gevoerd. De minister wijst de aanvraag in het bestreden besluit ook af als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw.
11. Ter zitting heeft de minister de grond van artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vw laten vallen. De grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw is wel gehandhaafd.
Heeft de minister voldoende inspanning verricht om een tolk in de taal Soninke beschikbaar te stellen en toen dat niet lukte, een tolk in de taal Bambara mogen aanbieden?
12. Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende inspanningen heeft verricht tot het beschikbaar krijgen van een tolk in de taal Soninke en daarom in redelijkheid niet tot voortzetting van de grensprocedure had mogen besluiten. In dit kader verwijst eiser naar een bij de zienswijze gevoegde uitdraai van de website van Global Talk waarin is vermeld dat onder meer tolken in het Soninke beschikbaar zijn.
13. Ingevolge artikel 38 van de Vw wordt een vreemdeling gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. In artikel 3.109a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit is bepaald dat een vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de in deze paragraaf bedoelde gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In paragraaf C1/2.11 van de Vreemdelingencirculaire is vermeld dat de IND het uitgangspunt hanteert dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende inspanningen heeft verricht om een tolk in de taal Soninke beschikbaar te krijgen. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht welke inspanningen hiertoe zijn verricht. Hieruit blijkt dat bij drie verschillende intermediairs met wie de IND samenwerkt, is geïnformeerd, maar dat bij geen van hen tolken in de taal Soninke bekend zijn. De intermediairs hebben ook buiten Nederland gezocht naar een geschikte tolk, maar deze niet gevonden. De rechtbank heeft geen reden voor twijfel dat deze inspanningen zijn verricht en de enkele verwijzing van eiseres naar de bij de zienswijze gevoegde uitdraai is onvoldoende voor een ander oordeel. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister ook in overeenstemming met het onder 13 vermelde kader heeft gehandeld door een tolk in de taal Bambara aan te bieden. De rechtbank vindt dat de minister redelijkerwijs mocht aannemen dat eiseres voldoende zou kunnen verklaren in deze taal. De rechtbank wijst hiervoor naar het aanmeldgehoor, waarin eiseres vooraf en achteraf heeft verklaard dat zij de tolk in het Bambara kan verstaan en begrijpen.1 Ook op andere momenten is in het Bambara met eiseres gecommuniceerd, waaronder ter zitting bij de rechtbank, en gedurende de beroepsprocedure heeft eiseres ook aangegeven alsnog mee te willen werken aan een (nader) gehoor met een tolk in de taal Bambara. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mocht de minister de asielaanvraag van eiseres afwijzen als kennelijk ongegrond?
15. Eiseres voert verder aan dat de minister haar asielaanvraag niet heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, omdat er geen persoonlijk onderhoud over de inhoud heeft plaatsgevonden. Het besluit is voor de inhoudelijke beoordeling volledig gebaseerd op aanmeldgehoor en dat is in strijd met art. 3.108d, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarnaast kan de minister niet hard maken dat eiseres haar heeft misleid over haar nationaliteit of identiteit, nu dit met de overgelegde documenten vaststaat en niet in geschil is. De systematiek van de wet lijkt voor deze situaties voor te schrijven dat een asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld, aldus eiseres.
16. De minister vindt dat geen sprake is van de situatie dat de asielaanvraag niet inhoudelijk is behandeld. Eiseres is immers in het nader en aanvullend gehoor in de gelegenheid gesteld om te verklaren, waarmee is voldaan aan artikel 14 van de Procedurerichtlijn. Ook op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt van een vreemdeling verwacht dat hij in de aangeboden taal zijn verklaringen aflegt. Dit is in het geval van eiseres ook aan haar duidelijk gemaakt. Deze situatie verschilt relevant van de situatie dat een vreemdeling niet verschijnt bij een gehoor, aldus de minister.
17. Het betoog van eiser slaagt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juni 20242, ECLI:NL:RVS:2024:2604. In deze uitspraak is overwogen dat een persoonlijk onderhoud in de regel is vereist om een asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook in onderhavige zaak het geval. Dat reisstempels in het, overigens als echt gekwalificeerde, paspoort van eiseres vals zijn bevonden, maakt niet dat een persoonlijk onderhoud niet meer nodig is, te minder nu de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig zijn geacht. De Afdeling overweegt in voormelde uitspraak, samengevat weergegeven, dat artikel 28 van de Procedurerichtlijn weliswaar de mogelijkheid biedt aan lidstaten om – onder voorwaarden - bij het niet verschijnen voor een persoonlijk onderhoud het asielverzoek als ongegrond te beschouwen, maar dat die mogelijkheid door de Nederlandse wetgever niet is geïmplementeerd. Artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, van de Vw kan evenmin in die zin richtlijnconform worden uitgelegd en de minister kan zich volgens de Afdeling ook niet direct op artikel 28 van de Procedurerichtlijn beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voorgaande overwegingen uit de uitspraak van de Afdeling, anders dan de minister betoogt, ook van toepassing in de onderhavige situatie, waarin een vreemdeling weliswaar bij het gehoor aanwezig is, maar weigert te verklaren. Deze situatie komt overeen met het gestelde in het eerste zinsdeel van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn, namelijk dat de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek, welke passage is geïmplementeerd in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dat aan eiseres, zoals uit het vorenoverwogene blijkt, wel een juiste tolk is aangeboden en in de gelegenheid was om verklaringen af te leggen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de aanvraag niet kennelijk ongegrond mocht verklaren op grond van artikel 31 en artikel 30b van de Vw.