ECLI:NL:RBDHA:2025:759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
11374801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak verzoekt De Staat der Nederlanden de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 24 februari 2003 in dienst is. De verzoekende partij stelt dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld en dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De procedure begon met een verzoekschrift op 25 oktober 2024, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 13 december 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] in 2017 is ontslagen wegens ongeschiktheid, maar dat er sindsdien juridische procedures zijn gevoerd, waarbij is gebleken dat zijn disfunctioneren mogelijk te maken heeft met autisme. De Staat heeft geprobeerd [verweerder] te herplaatsen, maar dit is niet gelukt door een gebrek aan samenwerking van zijn kant. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord, en dat herplaatsing niet mogelijk is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 maart 2025, en De Staat wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 58.051,98, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
NvE/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11374801 \ RP VERZ 24-50625
Beschikking van 10 januari 2025
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
verzoekende partij,
hierna te noemen: De Staat,
gemachtigde: mr. P.R.D. Mataw,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. D.E. de Hoop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen 25 oktober 2024,
- het verweerschrift met producties,
- de mondelinge behandeling van 13 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1970, is sinds 24 februari 2003 in dienst bij De Staat. De laatste functie van [verweerder] was Relatiebeheerder IT met een loon van € 6.789,93 bruto per maand.
2.2.
De Staat heeft vanaf 2015 [verweerder] meermalen aangesproken op zijn functioneren. Hij heeft het dienstverband van [verweerder] in 2017 beëindigd met een besluit tot ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie. Het dienstverband eindigde op 13 december 2017.
2.3.
[verweerder] heeft bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend tegen zijn ontslagbesluit. Tijdens de procedure bij de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) in 2021 is naar voren gekomen dat het gedrag en disfunctioneren van [verweerder] mogelijk werd veroorzaakt door (een vermoeden van) autisme.
2.4.
De CRvB heeft de Staat op 29 april 2021 opgedragen een nieuw besluit te nemen met betrekking tot het ontslag.
2.5.
Op 5 juli 2021 is [verweerder] aangemeld bij WPEX met als doel om de impact van de aandoening van [verweerder] op zijn functioneren vast te stellen. Op 18 oktober 2021 heeft WPEX haar rapport vastgesteld.
2.6.
De bedrijfsarts heeft op basis van het rapport van WPEX vastgesteld dat het disfunctioneren een medische oorzaak heeft. Geadviseerd wordt om een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen door een verzekeringsarts.
2.7.
Partijen hebben op 23 december 2021 overeenstemming om de FML te laten opstellen door verzekeringsarts mevrouw L. Greveling van Maedex.
2.8.
De Staat heeft het dienstverband met terugwerkende kracht hersteld en in de brief van 21 maart 2022 meegedeeld dat [verweerder] op basis van de FML geplaatst zal worden in een passende functie bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van Economische Zaken (EZ).
2.9.
In een brief van 6 oktober 2022 heeft de Staat [verweerder] een waarschuwing gegeven voor het niet meewerken aan zijn re-integratieverplichtingen. Daarnaast is een loonstop aangekondigd indien [verweerder] niet voor 17 oktober 2022 de FML, opgesteld door Greveling, aan de bedrijfsarts verstrekt.
2.10.
De gemachtigde van [verweerder] heeft in een brief van 12 oktober 2022 verweer gevoerd tegen de aangekondigde loonstop en onder meer gewezen op de verplichtingen van de Staat als opdrachtgever van Greveling.
2.11.
De bedrijfsarts heeft na ontvangst van de FML daaraan geen nadere uitvoering gegeven, waardoor er geen arbeidsdeskundige is ingeschakeld om passende werkzaamheden vast te stellen.
2.12.
[verweerder] heeft op 27 juni 2023 op verzoek van de Staat een verkennend gesprek gevoerd met het Regionaal Autismecentrum (RAC) in [woonplaats] . Het RAC heef in een e-mail van 27 juni 2023 daarover teruggekoppeld dat [verweerder] op dit moment niet open staat voor een oriënterend gesprek en dat in de persoon gelegen factoren worden overschaduwd door de ontwikkelingen op juridisch gebied. Hun expertise sluit op dit moment onvoldoende aan bij de mogelijkheden/verwachtingen van [verweerder] .
2.13.
In oktober 2023 is een begeleidingstraject gestart via het plaatsingsbureau Transferium van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De inzet hierbij was om [verweerder] te (her)plaatsen waarbij geen rekening wordt gehouden met zijn beperkingen of belastbaarheid.
2.14.
In maart 2024 heeft [verweerder] melding gedaan bij de Centrale Integriteitscoördinator. Dit heeft geleid tot een formele melding van 21 mei 2024 met betrekking tot de gang van zaken en schendingen in het loopbaantraject bij Transferium.
2.15.
Het traject bij Transferium is 17 juni 2024 formeel geëindigd zonder resultaat.
2.16.
Op 17 oktober 2024 heeft de Functionaris voor Gegevensbescherming (FG) gerapporteerd naar aanleiding van de melding van [verweerder] . In dat rapport is vastgesteld dat er gegevens zijn gedeeld met anderen dan die betrokken zijn bij de Begeleidingsovereenkomst.
2.17.
Op 18 november 2024 is de Staat bericht dat binnen het loopbaantraject bij het Transferium sprake is geweest van onrechtmatigheden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De Staat verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, meer subsidiair vanwege combinatie van omstandigheden. De Staat heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [verweerder] sinds november 2021 (her)plaatsing aan het tegenwerken is. Hij geeft geen openheid van zaken waardoor ingeschakelde instanties of personen de opdracht niet kunnen vervullen. Het gedrag volgt een vast patroon. [verweerder] stemt in met de afspraken en verschijnt bij de deskundige/instantie, maar door zijn gedrag en uitingen kunnen de deskundigen / instanties hun rol niet uitvoeren. [verweerder] belemmert hen door hen geen toestemming te geven dat de Staat wordt geïnformeerd, hij dreigt met schendingen van allerlei regels zoals privacy en integriteit. Tot slot is hij niet transparant over zijn gedrag richting de Staat. Subsidiair heeft dit gedrag ertoe geleid dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord.
Herplaatsing is niet mogelijk omdat herplaatsingsmogelijkheden niet onderzocht kunnen worden door het gedrag van [verweerder] .
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerder] voert aan – samengevat – dat hij bescherming geniet van de Wet Bescherming Klokkenluiders. Hij mag als melder van een misstand niet benadeeld worden. De gevraagde ontbinding heeft onlosmakelijk te maken met zijn melding over de handelingen van de begeleiders van Transferium gedurende de laatste fase van het begeleidingstraject. Verder betwist [verweerder] dat hij niet heeft meegewerkt of niet transparant is geweest richting de Staat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van de transitievergoeding en van een billijke vergoeding van € 1.566.420,-. De Staat heeft immers ernstig verwijtbaar gehandeld.

4.De beoordeling

Geen beroep op Wet bescherming Klokkenluiders
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de stelling van [verweerder] dat hij als klokkenluider beschermd dient te worden en om die reden niet kan worden ontslagen, niet opgaat. Anders dan [verweerder] heeft gesteld is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de aanvraag voor zijn ontslag is ingegeven door de melding bij de Centrale Integriteitscoördinator met betrekking tot de gang van zaken en schendingen in het loopbaantraject bij Transferium. Nog daargelaten dat de melding betrekking heeft op een ander ministerie binnen de Staat, namelijk BZK en niet de feitelijk werkgever EZ, was de route naar het ontslag van [verweerder] al ingezet voordat de Staat (lees EZ) in kennis was gesteld van de melding. In juni 2024 is het traject bij Transferium formeel geëindigd en in juli 2024 heeft de Staat aan [verweerder] gemeld dat hij wilde overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De redenen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in het handelen van [verweerder] gedurende het gehele re-integratieproces en niet specifiek van de gebeurtenis bij Transferium. Hiermee heeft de Staat voldoende bewezen dat er geen causaal verband bestaat tussen de melding van [verweerder] bij de Centrale Integriteitscoördinator en het ontbindingsverzoek.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2] Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de Staat naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Anders dan de Staat heeft aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] niet verwijtbaar heeft gehandeld in het re-integratietraject van juli 2021 tot heden. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, dat op sommige onderdelen door ieder van hen anders is ervaren, begrijpt de kantonrechter dat de verstoring van de arbeidsverhouding is terug te voeren op het verschil in karakters tussen beide partijen. Daar waar de Staat soms de praktische weg zocht om tot een oplossing te komen, koos [verweerder] voor de formele weg. De Staat ervaarde dat [verweerder] niet of naar eigen inzicht handelde waardoor de in gang gezette re-integratietrajecten stroef of spaak liepen, terwijl [verweerder] in zijn ervaring naar beste kunnen heeft gehandeld binnen de bestaande regels die hij juist vanuit zijn medische beperking strak wenst te handhaven. Een exemplarisch voorbeeld is de FML die door de verzekeringsarts is opgesteld en aan de bedrijfsarts moest worden verstrekt. De verzekeringsarts stelde niet bekend te zijn met de naam van de bedrijfsarts. De Staat verkeerde in de veronderstelling dat [verweerder] de naam zou doorgeven aan de verzekeringsarts, terwijl [verweerder] vond dat de Staat als opdrachtgever daarvoor verantwoordelijk was. Nadat de Staat de naam van de bedrijfsarts heeft meegedeeld aan de verzekeringsarts, weigert zij de FML te versturen omdat het dossier al gesloten is. Vervolgens verzocht de Staat [verweerder] om de FML aan de bedrijfsarts te verstrekken zodat partijen verder konden met het proces. [verweerder] weigerde dit in eerste instantie omdat de Staat dat via de verzekeringsarts moest regelen. Pas na dreiging met een loonsanctie gaat hij daartoe over. Hoewel [verweerder] gelijk heeft dat volgens de regels / afspraak de verzekeringsarts de FML had moeten opsturen naar de bedrijfsarts, heeft de Staat gezien de weigering van de verzekeringsarts in redelijkheid de praktische weg kunnen kiezen door [verweerder] te verzoeken de FML, waarover hij immers wel beschikte, aan de bedrijfsarts te verstrekken. Door dit soort verschillen van inzicht op diverse momenten is een situatie ontstaan waarin de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is geraakt. Dit is een verstoring die gezien het toch lange traject waar partijen al met elkaar in zitten niet is opgelost. Tijdens de zitting is de kantonrechter gebleken dat de verstoring dusdanig duurzaam en onherstelbaar is, dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is. Partijen lijken elkaar niet te begrijpen en langs elkaar heen te praten in die zin dat partijen niet in staat zijn constructief met elkaar te communiceren, terwijl constructieve communicatie essentieel is voor een vruchtbare samenwerking.
4.3.
Hoewel de Staat een grote werkgever is en er meerdere ministeries zijn, leidt de miscommunicatie ook bij een ander ministerie opnieuw tot een verstoring. Daarnaast is de Staat al bijna vier jaar bezig om eerst in kaart te brengen welke functionele mogelijkheden [verweerder] heeft om hem vervolgens ergens herplaatst te krijgen. Het opstellen van de FML verliep stroef, maar ook de twee trajecten – RAC en Transferium – die ervoor moesten zorgen dat er een herplaatsing zou plaatsvinden verliepen niet vlekkeloos. Ze kwamen zelfs helemaal niet van de grond. Volgens [verweerder] omdat RAC niet voldoende expertise had om hem te begeleiden en bij Transferium een schending van de AVG had plaatsgevonden. Uit het bericht van RAC komt echter een ander beeld naar voren, namelijk dat [verweerder] nu niet openstaat voor een oriënterend gesprek en dat in de persoon gelegen factoren worden overschaduwd door de ontwikkelingen op juridisch gebied. Daarom sluit de expertise van RAC op dit moment onvoldoende aan bij mogelijkheden dan wel verwachtingen van [verweerder] . Bij Transferium is inderdaad een schending van de AVG vastgesteld, maar daarnaast voelden de werknemers bij Transferium zich geïntimideerd door [verweerder] omdat hij hen bleef bestoken met mails en eisen. Gelet op deze omstandigheden, ziet de kantonrechter ook geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn in de rede ligt.
4.4.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 maart 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. [3]
4.5.
De Staat heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde transitievergoeding. Het verzoek om De Staat te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding wordt toegewezen. De overgelegde berekening van de transitievergoeding gaat uit van 1 maart 2025 uit dienst en de daarin genoemde uitgangspunten met betrekking tot het salaris is niet weersproken. Het verzochte bedrag van € 58.051,98 is daarom toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 april 2025.
4.6.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [4] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. [5] In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Hoewel achteraf gezien de Staat wellicht in sommige situaties anders had kunnen handelen, maakt dat nog niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Dit verwijt geldt immers evenzo voor sommige handelingen van [verweerder] .
4.7.
De Staat hoeft geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.
4.8.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de aard van de zaak daartoe aanleiding geeft en geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2025,
5.2.
veroordeelt de Staat om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 58.051,98 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.
4.Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (