ECLI:NL:RBDHA:2025:7582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL24.45519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse eiser op basis van geloofwaardigheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 2 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 13 november 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 13 februari 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims van bedreigingen door leden van een criminele bende in Colombia, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft geuit over de geloofwaardigheid van deze verklaringen. De rechtbank wijst op inconsistenties in de verklaringen van de eiser en het gebrek aan bewijs om zijn claims te onderbouwen. De minister heeft ook opgemerkt dat de eiser te lang heeft gewacht met het aanvragen van asiel na zijn aankomst in Nederland, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag van de eiser ongeloofwaardig is en dat de afwijzing als kennelijk ongegrond gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag, zonder dat de eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 2 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 13 november 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is van Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994.Er is een intieme video van eiser openbaar gemaakt waarin naast eiser deels een andere man ( [persoon A] ) te zien is. Op eisers verjaardag op [geboortedatum] 2021 is hij naar eigen zeggen bedreigd door [persoon A] en een vriend van hem ( [persoon B] ) die volgens eiser bewaker is bij een criminele bende genaamd [naam bende] ([naam bende] of [naam bende]). Volgens eiser heeft dit te maken met de video waarin [persoon A] deels te zien is. In februari 2022 is eiser nogmaals bedreigd door [persoon B] die hem vertelde dat hij op een lijst stond om te worden gedood in een sociale zuivering. In maart 2022 is de woning waar eiser en zijn moeder woonden beklad. Daarop is eiser gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met [naam bende].
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat alleen eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zijn relaas niet heeft onderbouwd met documenten en hij eisers asielrelaas niet in grote lijnen geloofwaardig vindt. [1] De minister gelooft namelijk niet dat eiser problemen heeft ondervonden met de [naam bende]. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.
Heeft de minister het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig mogen vinden?
6. Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij inconsistent verklaart over de bedreiging door [persoon B] op zijn verjaardag. Eiser heeft in de zienswijze slechts zijn verklaringen willen duiden. Eiser heeft nooit verklaard dat hij niet zou zijn bedreigd, zoals de minister in het bestreden besluit aangeeft. Verder selecteert de minister volgens eiser selectief verklaringen van eiser in het nader gehoor in het kader van zijn standpunt dat eiser slechts zou vermoeden dat [persoon B] lid was van de [naam bende]. Eiser heeft immers op pagina 16 van het nader gehoor zelf verduidelijkt dat eigenlijk iedereen dat wist. Volgens eiser heeft hij niet inconsistent verklaard over het moment waarover [persoon B] begon over de uitgelekte video, maar heeft eiser slechts willen aangeven dat hij na de ontmoeting met [persoon B] in februari pas inzag dat de uitlatingen van [persoon B] op zijn verjaardagsfeest te maken hadden met de video en dat [persoon B] niet al op de verjaardag vertelde over de video. Eisers angst is volgens hem beter te begrijpen in de context van de informatie die beschikbaar is over groepen als de [naam bende]. Eiser verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht Colombia 2024 (AAB)en nieuwsartikelen die hij heeft overgelegd. Daarmee heeft de minister volgens eiser onvoldoende rekening gehouden. Verder voert eiser aan dat het een misvatting is van de minister dat hij weet zou hebben van andere bekladdingen dan de bekladdingen die eiser op zijn huis heeft aangetroffen Dit heeft eiser naar eigen zeggen nooit verklaard. De conclusie van de minister dat eiser niet precies weet aan wie de bekladdingen zijn gericht gaat gezien zijn geloofwaardige verklaringen over de bedreigingen te ver. Eiser begrijpt verder niet wat hij, na de tweede ontmoeting met [persoon B], nog meer had moeten doen om de veronderstelde dreiging met sociale zuivering te verifiëren. Volgens eiser is het onlogisch te noemen dat [persoon A] eiser bedreigt omwille van een sekstape waarop hij zelf (onherkenbaar) staat, maar hij betoogt dat hij over dit element wel consistent heeft verklaard. Ook betoogt eiser dat de omstandigheid dat volgens een van de nieuwberichten die hij heeft overgelegd één graffitispuiter is opgepakt niet maakt dat hij daarom in het geheel niet meer bang zou hoeven zijn voor corrupte politieagenten en dat daarom van hem verwacht had mogen worden dat hij aangifte zou doen. Verder begrijpt eiser niet hoe de minister de omstandigheid dat eiser na zijn vlucht niet online aangifte heeft gedaan negatief kan meewegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
Bedreiging op de verjaardag
7. Het betoog slaagt niet. De minister heeft uit de verklaringen van eiser dat hij is bedreigd op zijn verjaardag mogen afleiden dat eiser slechts een vermoeden had dat [persoon B] als bewaker actief is bij de [naam bende]. De hoormedewerker van de IND vraagt aan eiser hoe hij wist dat de andere persoon was aangesloten bij de [naam bende], waarop eiser aangeeft dat hij dat vermoedde. Pas als de hoormedewerker eiser confronteert met zijn verklaring dat hij slechts vermoedde dat [persoon B] lid was van de [naam bende] terwijl hij eerder verklaarde dat hij dat wist omdat hij bewaker was, verklaart eiser dat eigenlijk iedereen dat wist en dat het geen vermoeden was. [2] De minister heeft daarom aan eiser mogen tegenwerpen dat hij slechts een vermoeden had dat [persoon B] lid was van de [naam bende] en dat zijn verklaringen hierover inconsistent zijn. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat hij heeft verduidelijkt dat het geen vermoeden was, maar dat iedereen het wist. De minister stelt zich daarover niet ten onrechte op het standpunt dat eiser hiermee niet zijn eerdere verklaring verduidelijkt, maar zijn verklaringen daarmee eerder wijzigt en dus inconsistent verklaart.
De minister werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat hij inconsistent verklaart over de bedreigingen door [persoon B]. Uit de verklaringen van eiser in het nader gehoor volgt dat eiser spreekt van een ‘officiële bedreiging’ toen [persoon B] op zijn verjaardag riep dat eiser een verklikker was en hem ‘wilde laten rotten’. [3] Vervolgens blijkt uit eisers verklaringen dat [persoon B] kennelijk op de verjaardag ook al begon over de uitgelekte video. Eiser verklaart namelijk dat [persoon A] met [persoon B] naar zijn verjaardag kwam, en [persoon B] daar over de video sprak en aangaf dat ‘mensen daarboven’ dezelfde informatie hadden. Eiser geeft op een verduidelijkende vraag aan dat [persoon B] op dat moment kennelijk al wist van de video omdat deze al rondging. [4] Vervolgens verklaart eiser in de zienswijze dat er sprake was van een ‘impliciete bedreiging’ op zijn verjaardag. Daarmee komt eiser volgens de minister terug op zijn eerdere verklaringen waarmee hij kennelijk heeft willen aangeven dat hij wel degelijk duidelijk is bedreigd door [persoon B]. Het betoog van eiser dat hij met zijn verklaringen in de zienswijze heeft willen verduidelijken hoe de uitlatingen door eiser zijn opgevat, volgt de rechtbank dan ook niet.
Geen navraag gedaan bij [persoon B] of anderen
7.1.
Gezien voorgaande heeft de minister aan zijn standpunt ook niet ten onrechte ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen geen navraag heeft gedaan bij [persoon B] of derden, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De minister wijst er niet ten onrechte op dat eisers verklaringen over de gestelde bedreiging inconsistent zijn en dat daarmee ook niet aannemelijk is dat eiser, voor zover [persoon B] hem al zou hebben gewezen op een lijst met namen van mensen die in aanmerking kwamen voor een sociale zuivering, niet bij die [persoon B] of desnoods bij anderen navraag zou hebben durven of kunnen doen over of er over dit voornemen meer bekend was bij anderen.
7.1.1.
De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat de minister er ten onrechte van lijkt te zijn uitgegaan dat ook andere huizen in de buurt van het huis van eiser en zijn moeder zouden zijn beklad. De rechtbank telt vast dat eiser een aantal foto’s heeft overgelegd van bekladdingen op de muur van zijn woning, en dat hij heeft verklaard dat hij in het nieuws heeft vernomen dat er ook andere huizen ‘in de buurt’ zouden zijn beklad, maar dat hij niet wist waar en die mensen niet kende. Dat maakt echter niet anders dat eiser over de bekladdingen van zijn eigen huis navraag had kunnen doen bij buurtbewoners die hij wel kende, maar dat hij dat niet heeft gedaan. De minister mag zich op het standpunt stellen dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Gezien de inconsistente verklaringen die eiser heeft gedaan over de gestelde bedreigingen, heeft de minister er ook niet ten onrechte op gewezen dat niet duidelijk is aan wie de gefotografeerde bekladdingen zouden zijn gericht, mede omdat eiser ook heeft verklaard dat zijn moeder ooit aangifte heeft gedaan tegen de [naam bende] en daarvan problemen heeft ondervonden. Dat de bekladdingen op zichzelf overeenstemmen met de werkwijze van de [naam bende], zoals die volgt uit landeninformatie en nieuwsberichten, maakt niet dat de minister deze onduidelijkheid daarom niet negatief heeft mogen laten meewegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank volgt daarom niet het betoog dat de minister met de door eiser overgelegde nieuwsberichten en landeninformatie onvoldoende rekening heeft gehouden.
Vreemd dat [persoon A] de aandacht vestigt op een video waarop hij niet herkenbaar is
7.2.
De minister werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat het ongeloofwaardig is dat [persoon A] de aandacht vestigt op een video waarop hij onherkenbaar in beeld is en niemand weet dat hij homoseksueel is. De minister vindt niet ten onrechte vreemd dat [persoon A] eiser zou bedreigen met hulp van [persoon B], die volgens eiser lid is van een organisatie de openlijk vijandig staat tegenover LHBTI en volgens eiser zelfs van plan is hem mee te nemen in een etnische zuivering. Daarmee zou [persoon A] zichzelf immers ook in gevaar brengen. De minister mag deze omstandigheid in negatieve zin meenemen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat eiser daarover consistent heeft verklaard kan de rechtbank volgen, maar dat maakt op zichzelf niet dat de minister deze omstandigheid niet negatief mag laten meewegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
Eiser heeft zich te laat gemeld
7.3.
Tot slot wijst de minister erop dat eiser op 13 juli 2022 Nederland is ingereisd en zich op 26 augustus 2022 heeft gemeld om asiel aan te vragen. Dit betekent dat eiser na zijn inreis 44 dagen heeft gewacht met het aanvragen van asiel. Bovendien is eiser in deze tussentijd ook nog naar een evenement in Amsterdam gegaan met vrienden. De minister verwacht van eiser dat hij binnen twee dagen na aankomst asiel aanvraagt. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze omstandigheden in grote mate afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.
Eiser heeft geen aangifte gedaan
7.4.
De rechtbank volgt niet de tegenwerping van de minister dat eisers verklaring dat de politie geen hulp zou bieden of dat er sprake is van corruptie tegenstrijdig is aan eisers eigen verklaring dat uit het nieuws bleek dat er iemand is opgepakt die graffiti heeft gespoten. Dat één iemand is opgepakt maakt immers niet dat daarom geen sprake zou zijn van corruptie. Ook volgt de rechtbank niet de tegenwerping van de minister dat de omstandigheid dat eiser eenmaal in Europa geen online aangifte heeft gedaan afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. De minister stelt zich echter niet ten onrechte op het standpunt dat hij het asielrelaas van eiser desondanks niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt.
Had de aanvraag mogen worden afgewezen als kennelijk ongegrond?
8. Tegen de omstandigheid dat de minister de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen heeft eiser slechts aangegeven te persisteren bij wat daarover in de zienswijze is vermeld. Daarmee heeft eiser niet aangegeven wat er volgens hem niet klopt aan de overwegingen in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
2.Zie pagina’s 15 en 16 van het nader gehoor.
3.Zie pagina 10 van het nader gehoor.
4.Zie pagina’s 12 en 15 van het nader gehoor.