ECLI:NL:RBDHA:2025:7567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
09/005765-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor het veroorzaken van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte, geboren in 1995 en op dat moment gedetineerd, heeft op 5 januari 2025 in 's-Gravenhage een (vermoedelijk) samengestelde vuurwerkbom tot ontploffing gebracht voor een horecagelegenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft bekend en dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot veertien maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor de horecazaak en de maatschappelijke impact van dergelijke explosies. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en de explosie vond plaats in een woonwijk, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwde. De rechtbank heeft daarnaast een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de ontploffing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/005765-25
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.W. Roos naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht door een flesje met een brandbare/ontplofbare vloeistof aan
te steken tengevolge waarvan (direct) een ontploffing ontstond, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten één of meerdere perce(e)l(en) (te weten
perceel [adres] en/of aangrenzende percelen) en/of een op (zeer) korte
afstand van perceel [adres] geparkeerd staande auto (Fiat Panda, kenteken
[kenteken] ) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
bewoners van perceel [adres] en/of aangrenzende percelen,
te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen bewezen is verklaard.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring, ten aanzien van hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH1R025003, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 194).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 april 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 5 januari 2025 (p. 10-11);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 5 januari 2025 (p. 12-14);
4. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] 's-Gravenhage), opgemaakt op 6 januari 2025 (p. 112-124).
3.2.
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat door de ontploffing levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest. De verdachte zal daarom van dit gedachtestreepje worden vrijgesproken.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 januari 2025 te 's-Gravenhage, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een ontplofbare stof aan te steken
ten gevolgewaarvan (direct) een ontploffing ontstond, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten één perceel (te weten
perceel [adres] ) en een op korte afstand van perceel [adres] geparkeerd staande auto (Fiat Panda, kenteken [kenteken] ), te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht dat een gevangenisstraf wordt opgelegd waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en dat het restant geheel voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De verdediging heeft subsidiair verzocht een gevangenisstraf op te leggen van hooguit twaalf maanden, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de
reclassering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft
zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing door voor een ander een (vermoedelijk) samengestelde vuurwerkbom neer te leggen voor een horecaonderneming en deze aan te steken. Ter terechtzitting is gebleken dat die horecazaak, die op dat moment vijf dagen open was, als gevolg van de ontploffing door de gemeente is gesloten en op de dag van de terechtzitting nog steeds gesloten was. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn dus verderstrekkend geweest dan enkel de materiële schade die is aangericht. Daarnaast heeft hij geen volledige openheid van zaken gegeven, waardoor tot op heden niet duidelijk is geworden waarom de horecazaak van de benadeelde partij het doelwit was. Het feit dat de vermoedelijke vuurwerkbom in de nacht en midden in een woonwijk tot ontploffing gebracht moest worden, heeft de verdachte er niet van weerhouden het ten laste gelegde te begaan.
Het plegen van aanslagen met (geïmproviseerde) explosieven is een fors maatschappelijk probleem. De politie registreerde in 2024 landelijk gemiddeld ruim drie keer per dag een explosie. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad. In dit geval achtte de verdachte het laten kwijtschelden van een kleine cocaïneschuld belangrijker dan de gevoelens en eigendommen van anderen. Dit is schokkend te noemen en getuigt van het ontbreken van enig besef van respect voor anderen. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zeer aan en meent dat hiertegen krachtig moet worden opgetreden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 maart 2025, waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaren niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 27 maart 2025, waaruit volgt dat sprake is van middelenproblematiek en problematiek op het gebied van financiën en het sociale netwerk. Ook is sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik en een ambulante behandeling. Ook adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden op te leggen dat de verdachte mee moet werken aan schuldhulpverlening en middelencontrole.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Daarnaast zal de rechtbank tevens een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Alles overwegende legt de rechtbank op aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover dit ziet op de kosten voor de drie maanden huur. De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat de kosten voor het rolluik niet onderbouwd zijn, maar dat deze eventueel door de rechtbank geschat kunnen worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op de drie maanden huur afgewezen dient te worden. De verdediging betwist de hoogte van de vordering ten aanzien van het rolluik en verzoekt de rechtbank gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid en de schade te begroten op € 500,00.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 9.950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post drie maanden huur, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de doorbetaalde huurlasten geen (vermogens)schade is die in een direct causaal verband staat met het bewezenverklaarde feit.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade aan het rolluik heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade niet met bescheiden is onderbouwd en dus niet nauwkeuriger kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade vast op € 500,00. De schade ter hoogte van dit bedrag is door de verdediging ook niet betwist.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 500,00. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 januari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
vier maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich laat behandelen door het ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J.A. Keuter en S. ten Voorde, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2025.