ECLI:NL:RBDHA:2025:7560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/09/651611 / HA ZA 23-686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in schadestaatprocedure met verzoek tot tussentijds hoger beroep

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een schadestaatprocedure waarin Xerox c.s. verzoekt om tussentijds hoger beroep tegen een tussenvonnis van 26 maart 2025. De rechtbank heeft op 30 april 2025 uitspraak gedaan en het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende zwaarwegende redenen zijn om van de hoofdregel af te wijken, die stelt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis. Xerox c.s. betwist enkele beslissingen over de uitgangspunten voor de schadeberekening, maar de rechtbank concludeert dat deze beslissingen geen controversiële rechtsvragen betreffen en dat de mogelijkheid van een ander oordeel in hoger beroep geen bijzondere procesrechtelijke reden vormt om tussentijds hoger beroep toe te staan. De rechtbank bevestigt de bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis en wijst het verzoek van Xerox c.s. af. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 28 mei 2025 voor vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/651611 / HA ZA 23-686
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van

1.[bedrijfsnaam] B.V.te [vestigingsplaats] ,

2.
DRUKKERIJ DE BINK B.V.te Leiden,
3.
OBT B.V.te Den Haag,
eiseressen in conventie,
verweersters in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. A.J. Fioole te Amsterdam,
tegen

1.XEROX (NEDERLAND) B.V.te De Meern,

2.
XEROX INVESTMENTS EUROPE B.V.te De Meern,
gedaagden in conventie,
eiseressen in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. G. Verberne te Amsterdam.
Partijen zullen hierna gezamenlijk OBT c.s. en Xerox c.s. worden genoemd en afzonderlijk [bedrijfsnaam] , De Bink, OBT, Xerox Nederland en Xerox Europe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis 26 maart 2025 (hierna: het tussenvonnis);
- de brief van Xerox c.s. van 7 april 2025, waarin de rechtbank wordt verzocht tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis;
- de akte uitlating (opdracht aan) deskundige van OBT c.s. van 9 april 2025, met productie 129;
- het op 9 april 2025 door Xerox c.s. ingediende bezwaar tegen laatstgenoemde akte van OBT c.s. en de reactie daarop van OBT c.s. bij e-mail van 9 april 2025;
- de akte uitlaten deskundige van Xerox c.s. van 9 april 2025;
- de brief van OBT c.s. van 15 april 2025, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep.
1.2.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van (tussen)vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Het verzoek tot het toestaan van tussentijds hoger beroep

2.1.
Het verzoek van Xerox c.s. om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis dient aan de volgende uitgangspunten te worden getoetst. In artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk kan worden ingesteld met dat van het eindvonnis, behoudens het – hier niet relevante – geval dat in het tussenvonnis een voorlopige voorziening is getroffen. Vastgehouden moet worden aan het door de wetgever aan deze wettelijke bepaling ten grondslag gelegde uitgangspunt dat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als regel achterwege dient te blijven.
2.2.
Voor een uitzondering op de onder 2.1 weergegeven hoofdregel is – met het oog op de rechtszekerheid – slechts ruimte indien bijzondere procesrechtelijke redenen daartoe nopen. De bevoegdheid tot het maken van een uitzondering op bedoelde hoofregel is overgelaten aan het procesbeleid van de rechter. Bij bijzondere procesrechtelijke redenen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat in de tussenuitspraak is beslist op een controversiële rechtsvraag hetgeen doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, omdat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting van de procedure zou hebben geleid, omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut is betwist of omdat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende zwaarwegende redenen bestaan om van de hoofdregel af te wijken. Het verzoek van Xerox c.s. is namelijk in wezen gegrond op de omstandigheid dat Xerox c.s. zich niet kan vinden in enkele beslissingen over de uitgangspunten voor de berekening van de door OBT c.s. geleden schade. Xerox c.s. meent dat de omzet voor de DUO-opdracht en de Corona-zelftest niet moet worden meegenomen in de schadeberekening. Dat het gerechtshof in hoger beroep op deze punten mogelijk tot andere oordelen komt, kan niet gelden als een bijzondere procesrechtelijke reden in voornoemde zin. Deze mogelijkheid bestaat namelijk in (bijna) elke zaak. Daarbij benadrukt de rechtbank dat de door Xerox c.s. bestreden oordelen in het tussenvonnis geen controversiële rechtsvragen betreffen. Xerox c.s. heeft het nut van een deskundigenonderzoek op zichzelf niet betwist. Dat het niet (kosten)efficiënt zou zijn een deskundigenonderzoek te doorlopen als het voornomen toch al bestaat in hoger beroep te gaan, is voor de rechtbank van onvoldoende gewicht.
2.4.
De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen.
De rechtbank komt niet terug op bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis
2.5.
Xerox c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de akte van OBT c.s. van 9 april 2025 voor zover daarin wordt verzocht af te wijken van de door de rechtbank in het tussenvonnis vastgestelde uitgangspunten voor de schadeberekening. Xerox c.s. verzoekt de akte in zoverre buiten beschouwing te laten (het gaat in het bijzonder om: randnummers 6 t/m 19 en 24 t/m 32 van de akte van OBT c.s. en bijbehorende productie 129).
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat het de bedoeling was dat partijen alleen zouden reageren op de vraagstelling aan de deskundige. De in het tussenvonnis vastgestelde uitgangspunten voor de schadeberekening – waarnaar (vanzelfsprekend) wordt verwezen in de vraagstelling aan de deskundige – zijn bindende eindbeslissingen. Een partij mag de rechtbank een verzoek doen op bindende eindbeslissingen terug te komen. De rechtbank zal de akte van OBT c.s. daarom niet buiten beschouwing laten.
2.7.
De rechter kan alleen terugkomen van een bindende eindbeslissing als de beslissing (inmiddels) berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Daar is in dit geval echter geen sprake van. De rechtbank licht dit als volgt toe.
2.8.
OBT c.s. heeft als ‘nieuw feit’ aangevoerd dat de OBeliX-overeenkomst op 1 januari 2025 voor minstens veertien maanden is verlengd en heeft dit onderbouwd met productie 129 (‘de overbruggingsovereenkomst’). Dit is voor de rechtbank geen aanleiding om de vermoedelijke einddatum te verlengen naar 28 februari 2026, zoals OBT c.s. heeft verzocht. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.28 onder a. van het tussenvonnis immers al overwogen dat het niet aannemelijk is dat Xerox de samenwerking met OBT c.s. zou hebben voortgezet, als de opdracht door de Staat zou zijn verlengd. Dat de OBeliX-overeenkomst daadwerkelijk blijkt te zijn verlengd, maakt niet dat de rechtbank opeens anders aankijkt tegen de verstoorde verstandhouding tussen partijen. Het nieuw door OBT c.s. aangedragen feit is dus al meegewogen in het tussenvonnis.
2.9.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om op grond van de opmerkingen van OBT c.s. terug te komen op de vastgestelde verdeling van de omzet tussen partijen. Het gaat hier immers niet om een beslissing die is genomen op onjuiste juridische of feitelijke grondslagen, maar om een beslissing die OBT c.s. kennelijk onwelgevallig is. Net als voor Xerox c.s. geldt, staat het OBT c.s. vrij na het eindvonnis in hoger beroep te gaan tegen beslissingen van de rechtbank waar zij het niet mee eens is.
De persoon van de deskundige en de voor te leggen vragen.
2.10.
Partijen hebben verzocht de heer drs. T. Krol RA (hierna: Krol) als deskundige te benoemen. De rechtbank zal in een volgend tussenvonnis Krol – als hij hiertoe bereid en in staat is – als deskundige benoemen. In de tussentijd zal Krol ook om een offerte en eventueel toepasselijke voorwaarden worden gevraagd. Partijen zullen de gelegenheid krijgen daarop te reageren.
2.11.
In rechtsoverweging 6.29 van het tussenvonnis heeft de rechtbank de volgende vragen voorgesteld:
“1. De rechtbank verzoekt de deskundige te berekenen welke winst [bedrijfsnaam] , De Bink en OBT zijn misgelopen in de periode van 17 april 2019 tot en met 31 december 2024 (uitsplitsen per onderneming).
2. De deskundige dient daarbij een vermogensvergelijking te maken tussen de feitelijke situatie en de hypothetische situatie, zoals is overwogen in 6.26.
3. De deskundige dient daarbij de door de rechtbank in 6.28 geformuleerde (uitgangs)punten bij de berekening te betrekken.
4. De rechtbank verzoekt de deskundige ook de wettelijke rente over de schadebedragen te berekenen tot de datum van het rapport.
5. Mochten er nog andere punten zijn waarvan de deskundige van oordeel is dat deze moeten worden meegenomen bij de berekening, dan verzoekt de rechtbank dit gemotiveerd aan te geven in het rapport.”
2.12.
Xerox c.s. kan zich in deze vragen vinden. OBT c.s. heeft – zo begrijpt de rechtbank – de volgende aanpassingen van de vragen voorgesteld:
Vraag 1:
- de einddatum van de OBeliX-overeenkomst aan te passen van 31 december 2024 naar 28 februari 2026;
- te bepalen dat het uitloopeffect betrekking dient te hebben vanaf (in ieder geval) 1 maart 2026, althans 1 januari 2025 (bij een einddatum van 31 december 2024);
Vraag 2:
- duidelijker te maken dat de deskundige het geleden verlies en de gederfde winst dient te bepalen door het verschil te berekenen tussen de feitelijk behaalde resultaten en de in de hypothetische situatie behaalde resultaten;
Vraag 3:
- deze vraag zo te herformuleren dat de deskundige bij de berekening van de schade:
3a (i) slechts rekening hoeft te houden met de (uitgangs)punten (a) t/m (f) in rechtsoverweging 6.28 van het tussenvonnis, en derhalve niet tevens met punt (g) in die rechtsoverweging; en (ii) op het punt van de omzetverdeling – punt (f) – onderbouwt in hoeverre de onverkorte toepassing van de verdeelsleutel 60/40 gerechtvaardigd is en, voor zover dat niet het geval mocht zijn, welke verdeelsleutel dan wel gerechtvaardigd zou zijn en welke impact die eventuele andere verdeelsleutel mocht hebben op de kostenstructuur van de ondernemingen van [bedrijfsnaam] , De Bink en OBT;
3b) beredeneert in hoeverre de ‘incidentele kosten’ onderdeel moeten zijn van de schade, dan wel moeten worden aangemerkt als afvloeiingskosten (waardoor een besparing op personeelskosten is opgetreden);
3c) de omstandigheden rondom de incidentele besparingen in kaart te brengen en zich bovendien uit te laten over de vraag of die besparingen zich in de werkelijke situatie niet zouden hebben voorgedaan, indien OBT in financieel opzicht
nietin zwaar weer was terechtgekomen;
Vraag 5:
- de vraag zo te herformuleren dat als de deskundige nog andere punten mocht identificeren die hij bij diens berekening van de schade zou wensen te betrekken, hij dat niet alleen dient te motiveren maar ook dient aan te geven wet de impact van die eventuele andere punten is op de berekening van de schade.
2.13.
Zoals reeds overwogen, handhaaft de rechtbank de in het tussenvonnis geformuleerde uitgangspunten voor de schadeberekening. Er vindt dus geen aanpassing plaats van de einddatum of omzetverdeling. In de (overige) opmerkingen van OBT c.s. ziet de rechtbank geen aanleiding om de vraagstelling aan te passen. De rechtbank neemt de voorstellen van OBT c.s. dus niet over.
2.14.
De volgende stap is dat de rechtbank contact opneemt met Krol.
2.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek van Xerox c.s. tot het openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 mei 2025 voor vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Warmerdam en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1554