ECLI:NL:RBDHA:2025:7514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/09/646204 / FA RK 23-2822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2025 een beschikking gegeven over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de vrouw, die bijgestaan werd door haar advocaat, en de man, die ook door zijn advocaat werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft eerder op 15 augustus 2024 beslissingen genomen over de echtscheiding, voorlopige zorgregeling en alimentatie. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft een onderzoek ingesteld en geadviseerd om het gezamenlijk gezag niet te wijzigen, omdat dit het beste zou zijn voor de kinderen. De rechtbank heeft de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij de vrouw en de man verblijven, bevestigd en vastgelegd dat de kinderen in de oneven weken bij de vrouw en in de even weken bij de man zijn. De rechtbank heeft ook bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, wat financieel voordelig is voor de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om het gezag te wijzigen afgewezen en de verdeling van vakanties en feestdagen vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2822
Zaaknummer: C/09/646204
Datum beschikking: 22 april 2025

Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling

Beschikking op het op 19 april 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude, nu mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. J.F.M. van Weegberg, mr. H. Dreesmann-Bruijntjes, mr. F.J.R. van der Linden, mr. A.C.M. van Lieshout, nu mr. A.P. van Stralen te Utrecht.

Procedure

Bij beschikking van 15 augustus 2024 heeft deze rechtbank beslissingen genomen over de echtscheiding, de voorlopige zorgregeling, de kinder- en partneralimentatie, de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft verder aan de vrouw vervangende toestemming verleend om
a. a) ID-kaarten voor de kinderen aan te vragen, b) de kinderen in te schrijven op de BSO [kinderdagverblijf] dan wel een andere BSO in de regio [plaats], op de momenten dat de kinderen bij de vrouw verblijven en zij aan het werk is, c) de kinderen in gesprek te laten gaan met een psycholoog, waarbij de vrouw iemand mag uitzoeken, mits het een psycholoog is die gespecialiseerd is in hulpverlening aan kinderen in echtscheidingssituaties.
De rechtbank heeft ten aanzien van de zorgregeling bepaald dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voorlopigeen zorgregeling zal gelden inhoudende dat de kinderen in de ene week van maandag uit school tot de maandagochtend naar school bij de vrouw en in de andere week van maandag uit school tot de maandag erop naar school bij de man zullen verblijven.
De rechtbank heeft verder de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzocht om een onderzoek in te stellen, daarover te rapporteren en de rechtbank van advies te voorzien bij de volgende vragen:
  • Welke gezagssituatie is in het belang van de kinderen?
  • Welke hoofdverblijfplaats is in het belang van de kinderen?
  • Welke zorgregeling is in het belang van de kinderen?
  • Is verdere hulpverlening voor de ouders en/of de kinderen noodzakelijk en zo ja, welke hulpverlening?
Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de proceskosten is aangehouden in afwachting van het rapport van de RvdK.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de brief van 28 augustus 2024 van de RvdK;
  • het aanvullend verzoek van 27 januari 2025 van de vrouw;
  • het rapport en advies van de RvdK van 21 februari 2025, kenmerk
  • de brief van 14 maart 2025, met bijlagen, van de man;
  • de brief van 20 maart 2025, met bijlagen, van de vrouw.
Op 24 maart 2025 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat, de man bijgestaan door zijn advocaat, [naam] namens de RvdK. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om na de zitting de besproken brief van het LBIO van 13 maart 2025 in te dienen. De rechtbank heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van 26 maart 2025, met bijlagen, van de man;
  • het bericht van 28 maart 2025, met bijlage, van de vrouw.

Verzoek en verweer

De rechtbank moet nog een beslissing nemen op de aangehouden verzoeken van de ouders over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen.
De vrouw heeft op 24 januari 2025 aanvullende verzoeken ingediend. Zij verzoekt – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – :
te bepalen dat de kinderen in het kalenderjaar 2025 gedurende de oneven weken van maandag na school/opvang tot en met de maandag erop naar school/opvang bij de vrouw zijn en in de even weken van maandag na school/opvang tot en met de maandag erop naar school/opvang bij de man en dat als er geen school/opvang is de wissel plaatsvindt bij school op de maandagochtend om 9.00 uur;
voorts te bepalen dat de feest- en vakantiedagen tussen de ouders verdeeld worden zoals voorgesteld onder randnummer 26;
in de overweging én in het dictum op te nemen dat het de man verboden is om de kinderen gedurende de tijd dat de kinderen bij hun moeder zijn, bij school/BSO op te halen, omdat dit niet in het belang van de kinderen is;
te bepalen dat de onder 1 en 2 verzochte voorzieningen door de vrouw ten uitvoer kunnen worden gelegd met behulp van de sterke arm van Politie en Justitie;
te bepalen dat de onder 3 verzochte voorziening door de vrouw ten uitvoer kan worden gelegd met behulp van de sterke arm van Politie en Justitie, in het geval de man toch de kinderen in de weken waarin de kinderen bij de vrouw zijn bij de opvang heeft opgehaald en heeft meegekregen;
te bepalen dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de onder 1, 2 en 3 gevraagde beslissingen voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem veroorzaakt worden;
te bepalen dat de man dwangsommen van € 1.000,- per dag verbeurt, per keer dat hij zich niet aan de te geven beschikking houdt met een door de rechtbank te bepalen maximum;
de vrouw toe te staan om na veertien dagen na betekening van de te dezen geven beschikking de beschikking ten uitvoer te doen leggen door middel van lijfsdwang en aldus de man in gijzeling te doen nemen totdat de vordering van de vrouw op de man, welke vordering thans is opgelopen tot € 2.900,- ter zake de alimentatieachterstand tot en met 31 januari 2025, is voldaan.
De man voert verweer tegen de aanvullende verzoeken, dat hierna – voor zover nodig – wordt besproken.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Vooraf
Het aanvullend verzoek van de vrouw
De rechtbank zal – zoals tijdens de zitting besproken – wel kennis nemen van de aanvullende verzoeken van de vrouw. De vrouw heeft het aanvullend verzoekschrift ruim voor de zitting ingediend en de verzoeken betreffen grotendeels onderwerpen die al ter beoordeling voorliggen. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 per e-mail aan beide advocaten laten weten dat dit verzoek wordt aangemerkt als aanvullend verzoek in de echtscheidingsprocedure en dat op korte termijn een zitting zal worden bepaald. De zitting is vervolgens gepland op 24 maart 2025. De man en zijn advocaat zijn dus vooraf op de hoogte gesteld van de aanvullende verzoeken en dat deze behandeld zouden worden op de zitting. Bovendien heeft de man adequaat kunnen reageren op de verzoeken en bijbehorende standpunten van de vrouw. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om dit processtuk buiten beschouwing te laten.
Na de zitting ingediende stukken
De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om na de zitting de besproken brief van het LBIO van 13 maart 2025 over de door hem getroffen betalingsregeling in te dienen. De man heeft echter ook de brief die het gerechtshof Den Haag op 25 februari 2025 naar [minderjarige 1] heeft gestuurd en het briefje dat [minderjarige 1] aan het Hof terug heeft geschreven ingediend. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal deze twee producties buiten beschouwing laten. De rechtbank heeft de man immers niet in de gelegenheid gesteld om dit in te dienen. Bovendien zijn dit stukken in de lopende procedure in hoger beroep en niet in deze bodemprocedure bij de rechtbank. Daarom zal de rechtbank geen kennis nemen van de brief van het Hof en het briefje van [minderjarige 1] .
Inhoudelijke beoordeling
Hulpverlening – Parallel Solo Ouderschap
De rechtbank heeft gelet op het advies van de RvdK tijdens de zitting met de ouders gesproken over het volgen van een traject Parallel Solo Ouderschap. De ouders hebben beiden last van de manier waarop de andere ouder communiceert. De vrouw ervaart de wijze van communiceren van de man als bedreigend en stalkend. De man ervaart de situatie zo dat contact en dialoog met de vrouw niet mogelijk zijn. De rechtbank maakt zich zorgen over hoe de ouders gedurende deze echtscheidingsprocedure met elkaar omgaan. De ouders moeten dit patroon gaan doorbreken. De rechtbank is van oordeel dat de ouders een andere vorm van communicatie moeten leren vinden die voor zowel de ouders als de kinderen werkt. Het traject Parallel Solo Ouderschap kan de ouders daarbij ondersteunen. De rechtbank begrijpt dat de vrouw zich al heeft aangemeld voor dit traject. De man heeft tijdens de zitting toegezegd dat hij ook zal aansluiten bij dit traject Parallel Solo Ouderschap. De rechtbank gaat ervan uit dat hij die toezegging nakomt en dat de man contact zal opnemen met de betreffende hulpverleningsinstantie.
Gezag
De RvdK adviseert om het gezamenlijk gezag niet te wijzigen. De RvdK is van mening dat
gezamenlijk gezag het meest recht doet aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en aan de inzet en betrokkenheid van beide ouders. De ouders kunnen onder begeleiding van Cardea leren besluiten te nemen die recht doen aan de belangen van de kinderen. Parallel Solo Ouderschap houdt niet in dat geen overleg meer hoeft plaats te vinden. Wel komt de focus meer op de kinderen te liggen en vindt overleg alleen plaats als nodig. Ouders moeten een manier vinden die voor beiden prettig is waarbij besluiten genomen worden die door beide ouders gedragen worden.
De vrouw heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in het advies van de RvdK. Gelet op dat standpunt beschouwt de rechtbank het eerdere voorwaardelijke verzoek om het gezag van de man te beperken (uitgekleed gezag) als ingetrokken.
De man handhaaft zijn verzoek om het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat voortaan alleen aan hem het gezag zal toekomen. De man stelt dat gedeeld gezag door de houding van de moeder niet haalbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. Op grond van artikel 1:251a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank is gebleken dat de communicatie tussen de ouders al lange tijd zeer moeizaam verloopt. De tot op heden ingeschakelde hulpverlening heeft ook nog niet gezorgd voor voldoende verbetering in deze situatie. De rechtbank is echter – anders dan de man – van oordeel dat het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de man geen oplossing biedt voor de bestaande problemen tussen de ouders. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan de ouders om samen te blijven werken aan het verbeteren van hun communicatie en verstandhouding. Daar zijn nog voldoende mogelijkheden voor. De ouders moeten – zoals de RvdK in het advies heeft opgemerkt – niet wijzen naar de ander, maar focussen op wat zij zelf kunnen doen om bij te dragen aan een betere verstandhouding in het belang van de kinderen. Daar kan het traject Parallel Solo Ouderschap de ouders bij helpen. De rechtbank verwacht dat de ouders in de toekomst beter in staat zullen zijn om samen te werken ten aanzien van de kinderen. Bovendien doet gezamenlijk gezag het meest recht aan de inzet en betrokkenheid van beide ouders bij het ouderschap. De rechtbank is van oordeel dat er, mede gelet op de betwisting door de vrouw, verder onvoldoende gronden naar voren zijn gebracht die zouden moeten leiden tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Zorgregeling
De kinderen zijn op dit moment de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man, met de wisseling op maandag via school.
De RvdK adviseert om in het belang van de kinderen deze voorlopige zorgregeling om te zetten naar een definitieve zorgregeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen daardoor een sterke band houden met beide ouders. Dit bevordert de emotionele stabiliteit van beide kinderen. Beide ouders blijven op deze manier betrokken bij de opvoeding.
De vrouw kan zich vinden in het advies van de RvdK. De vrouw verzoekt wel duidelijk vast te leggen dat de kinderen in de oneven weken bij haar zijn en in de even weken bij de man, zodat daar geen onduidelijkheid en discussie over kan ontstaan. Hierbij wil de vrouw ook dat wordt opgenomen dat het de man verboden is om de kinderen gedurende de tijd dat zij bij de vrouw zijn bij school/BSO op te halen, omdat dit niet in het belang van de kinderen is.
De man is het niet eens met het advies van de RvdK. De man vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] elke maandag naar de hockeytraining gaat en dat [minderjarige 2] elke dinsdag naar de korfbaltraining gaat. In de week dat de kinderen bij de vrouw zijn, gaan zij die dagen naar de BSO. Dat is volgens de man niet in het belang van de kinderen. De man wil daarom dat de zorgregeling wordt gewijzigd. Hij heeft hiervoor in de producties 38, 39 en 40 drie verschillende voorstellen gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de huidige ‘week om week’ regeling in het belang van de kinderen is. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te sluiten bij de voorstellen van de man, die inhouden dat de kinderen minder tijd zullen doorbrengen bij de vrouw. De kinderen zijn gewend aan de huidige regeling. Uit het rapport van de RvdK blijkt bovendien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij de huidige zorgregeling fijn vinden en dit willen houden zoals het is. Zij hebben met beide ouders een goede band en hebben het bij beide ouders fijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank zal wel bepalen dat de kinderen in de oneven weken bij de vrouw zijn en in de even weken bij de man, zodat daar geen verwarring over kan ontstaan. Verder acht de rechtbank het noodzakelijk om op te nemen dat de man de kinderen in de oneven weken – als zij dus bij de vrouw zijn – niet uit school of van de BSO mag ophalen. De rechtbank wil de ouders hierbij wijzen op het volgende. De ouder bij wie de kinderen zijn, heeft de verantwoordelijkheid over hoe die week wordt ingericht. Dat betekent dat de man in de even weken de week voor de kinderen inricht qua buitenschoolse activiteiten en dat de vrouw dit doet in de oneven weken. Het is niet de bedoeling dat de ouders zich over en weer gaan mengen in hoe de ander zijn/haar week met de kinderen inricht. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat het dus niet de bedoeling is dat de man de kinderen in de oneven weken ophaalt uit school of ophaalt van de BSO. In de oneven weken is het aan de vrouw om te bepalen of zij gebruik maakt van de BSO als zij moet werken op maandag en dinsdag én het is in die week ook aan de vrouw om te bepalen wanneer de kinderen sporten. In dit kader wil de rechtbank de man meegeven om in de weken dat de kinderen bij de vrouw zijn, niet aanwezig te zijn bij de trainingen en wedstrijden van de kinderen omdat dit onnodige spanning tussen de ouders veroorzaakt wat ook zijn weerslag heeft op de kinderen. De vrouw is er immers niet op tegen dat de kinderen sporten, maar zij vindt het lastig dat de man zich bemoeit met hoe de vrouw haar tijd met de kinderen indeelt. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat beide ouders het beste voor hebben met de kinderen als het gaat om hun gezondheid en ontwikkeling. De rechtbank zal de hiervoor beschreven zorgregeling opnemen in het dictum van de beschikking. Wat meer of anders is verzocht over de zorgregeling zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank vindt het niet in het belang van de kinderen om te bepalen dat de zorgregeling eventueel ten uitvoer kan worden gelegd met behulp van de sterke arm van Politie en Justitie. Dit dwangmiddel is alleen passend als uiterst middel. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe. De rechtbank ziet op dit moment ook geen aanleiding om een dwangsom
aan de zorgregeling de koppelen. De rechtbank zal de aanvullende verzoeken van de vrouw onder 4 tot en met 7 dan ook afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
De RvdK adviseert om geen hoofdverblijfplaats vast te stellen, omdat beide ouders een gelijkwaardige rol vervullen ten aanzien van de kinderen en de kinderen evenveel tijd doorbrengen bij de vader als bij de moeder.
Beide ouders zijn het niet eens met dit advies. Beide ouders hebben verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem of haar te bepalen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen (en de ouders) is om geen hoofdverblijfplaats voor de kinderen vast te stellen. De rechtbank gaat hiermee dus voorbij aan het advies van de RvdK. De rechtbank voorziet in dit geval dat het niet vaststellen van de hoofdverblijfplaats voor meer discussies tussen de ouders zal zorgen. De rechtbank vindt dat niet in het belang van de kinderen. Daarom zal de rechtbank wel bepalen bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij het niet in het belang van de kinderen vindt om te bepalen dat een van hen de hoofdverblijfplaats heeft bij de man en dat een van hen de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw. Alles afwegende zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw bepalen. Deze situatie heeft als bijkomend voordeel dat het financiële voordeel dat de inschrijving van de kinderen bij de vrouw – die een lager inkomen heeft dan de man – oplevert ten goede zal komen aan de kinderen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dus het verzoek van de vrouw toewijzen en het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank zal hierbij voor de volledigheid ook bepalen dat de kinderen ingeschreven zullen staan op het adres van de vrouw in de Basisregistratie Personen.
Vakanties en feestdagen
De man en de vrouw hebben allebei standpunten ingenomen over de verdeling van de vakanties en feestdagen en hierbij aangegeven dat zij behoefte hebben aan het vastleggen van een heldere verdeling door de rechtbank. Nu het de ouders niet lukt om volledige overeenstemming te bereiken, zal de rechtbank een beslissing nemen over de verdeling van de vakanties en feestdagen. De verdeling die de rechtbank het meest in het belang van de kinderen vindt, is opgenomen in het dictum van deze beschikking. De rechtbank merkt hierbij op dat de ouders het met elkaar eens zijn dat zij de weken zomervakantie ‘1-2-2-1’ willen verdelen en dat de kinderen in de vakanties van één week (voorjaarsvakantie en herfstvakantie) de helft van de week bij de ene ouder en de helft van de week bij de andere ouder zijn. De rechtbank zal voor de vakanties van een week het wisselmoment vastleggen op de woensdag om 8.30 uur. Voor de vakanties van langer dan een week zal de rechtbank vastleggen dat die vakanties beginnen op maandag om 8.30 uur. De rechtbank zal aldus beslissen. Wat meer of anders is verzocht wordt afgewezen.
Lijfsdwang ten aanzien van de kinderalimentatie
De vrouw heeft dit aanvullende verzoek (punt 8) in haar brief van 28 maart 2025 ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank op dat punt geen beslissing hoeft te nemen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en op het adres van de vrouw ingeschreven zullen staan in de Basisregistratie Personen;
*
bepaalt dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de volgende zorgregeling zal gelden:
de kinderen zijn in de oneven weken bij de vrouw van maandag uit school/BSO tot de maandag erop naar school/BSO en in de even weken bij de man van maandag uit school tot de maandag erop naar school, waarbij geldt dat de man de kinderen in de oneven weken niet uit school of van de BSO mag ophalen;
*
bepaalt de verdeling van de vakanties en feestdagen als volgt:
  • Voorjaarsvakantie: de kinderen zijn de eerste helft van de vakantie bij de ouder bij wie ze de week voor de vakantie zijn, de tweede helft van de vakantie zijn de kinderen bij de andere ouder. Het wisselmoment is op woensdag om 8.30 uur, waarbij de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt;
  • Meivakantie: volgens de reguliere zorgregeling, met het wisselmoment op maandag om 8.30 uur waarbij de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt;
  • Zomervakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen in week 1, 4 en 5 bij de man en in week 2, 3 en 6 bij de vrouw. In de even jaren zijn de kinderen in week 1, 4 en 5 bij de vrouw en in week 2, 3 en 6 bij de man. Hierbij geldt dat het wisselmoment steeds op maandag om 8.30 uur is en de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt;
  • Herfstvakantie: de kinderen zijn de eerste helft van de vakantie bij de ouder bij wie ze de week voor de vakantie zijn, de tweede helft van de vakantie zijn de kinderen bij de andere ouder. Het wisselmoment is op woensdag om 8.30 uur, waarbij de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt;
  • Kerstvakantie: in de oneven jaren zijn de kinderen de eerste week inclusief beide kerstdagen bij de vrouw en de tweede week inclusief oud&nieuw bij de man. In de even jaren zijn de kinderen de eerste week inclusief beide kerstdagen bij de man en de tweede week inclusief oud&nieuw bij de vrouw. Hierbij geldt dat het wisselmoment op maandag om 8.30 uur is en de ouder waar de kinderen zijn de kinderen naar de andere ouder brengt;
  • Feestdagen (goede vrijdag, Pasen, Koningsdag, Bevrijdingsdag, Hemelvaart, Pinksteren, Sinterklaas): volgens de reguliere zorgregeling of vakantieregeling;
  • verjaardagen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] : volgens de reguliere zorgregeling of vakantieregeling;
  • verjaardagen ouders: volgens de reguliere zorgregeling;
  • Vaderdag: volgens de reguliere zorgregeling;
  • Moederdag: volgens de reguliere zorgregeling;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 april 2025.