ECLI:NL:RBDHA:2025:75

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/09/674005 / FA RK 24-7343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in het kader van echtscheiding met betrekking tot gebruik echtelijke woning, zorgregeling en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2025 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in Rijswijk, een voorlopige zorgregeling voor de minderjarige kinderen, en voorlopige alimentatie voor zowel de kinderen als de partner. De man heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij aan de vrouw worden toevertrouwd, gezien de omstandigheden waaronder de man veelvuldig in het buitenland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning en dat de man voorlopig recht heeft op contact met de kinderen in de woning, zolang hij in Nederland is. De rechtbank heeft ook voorlopige alimentatie vastgesteld, waarbij de man € 1.470,- per maand voor de kinderen en € 2.863,- per maand voor de vrouw moet betalen, met terugwerkende kracht vanaf 15 oktober 2024. De rechtbank heeft de zaak ook verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor ouderschapsbemiddeling, en de Raad voor de Kinderbescherming zal betrokken worden indien het traject niet positief verloopt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7343
Zaaknummer: C/09/674005
Datum beschikking: 17 december 2024

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 15 oktober 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erik te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Zobuoglu te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • het F9-formulier van 29 november 2024 van de vrouw, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 1 december 2024 van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 3 december 2024 van de vrouw, met bijlagen.
Op 3 december 2024 is de zaak op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, A. Donnez;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [dag] 2016 te [plaats] , Turkije.
  • Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende, nog minderjarige kinderen geboren:
­ [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , Turkije;
­ [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats 2] ;
- De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en de man heeft de Turkse
nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te Rijswijk, met inbegrip van de inboedel;
- de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw worden toevertrouwd;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
€ 5.000,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 oktober 2024, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een partneralimentatie die de rechtbank passend acht;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 1.470,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 oktober 2024, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een kinderalimentatie die de rechtbank passend acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte voor het overige –verweer tegen het verzochte uitsluitend gebruik van de woning en de kinder- en partneralimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De man heeft daarnaast zelfstandig verzocht:
- een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij hij in de periodes dat hij in
Nederland is tenminste twee keer per week omgang zal hebben met de kinderen van 10.00 uur tot 18.30 uur in de echtelijke woning, waarbij de man ten minste twee dagen van tevoren zijn komst zal aankondigen en waarbij de vrouw de echtelijke woning gedurende de omgangsmomenten zal verlaten,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter komt in deze voorlopige voorzieningenprocedure rechtsmacht toe en past daarbij Nederlands recht toe.
Aanvullende stukken
Naar de rechtbank begrijpt, is door de advocaat van de man verzocht om de aanvullende stukken van de vrouw van 3 december 2024 buiten beschouwing te laten, omdat de late indiening leidt tot strijd met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor. In ieder geval vindt de man dat de vrouw hiermee een voorschot heeft genomen op de eerste termijn op de mondelinge behandeling.
Naar oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met deze rechtsbeginselen. Hoewel de stukken pas vlak voor de zitting zijn ingediend, geldt dat ook het verweerschrift van de man slechts één werkdag voor de mondelinge behandeling bij de rechtbank is ingediend, zodat een eerdere reactie van de vrouw niet kon worden verwacht. Daarnaast is de man in staat geweest om ter zitting een uitgebreide reactie te geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de stukken buiten beschouwing te laten of hieraan anderszins conclusies te verbinden.
Uitsluitend gebruik van de echtelijke woning
De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de woning. Zij verblijft op dit moment met de kinderen in de woning. De man heeft (nog) geen vervangende woonruimte, maar is voor zijn werk zeer regelmatig en langere perioden in het buitenland. De man heeft aangegeven dat hij in beginsel kan instemmen met het toewijzen van het uitsluitend gebruik aan de vrouw, maar op het moment dat hij in Nederland is, wenst hij contact met de kinderen in de woning te hebben, zodat hij zich formeel toch verzet tegen de toewijzing van het verzoek.
De rechtbank zal het uitsluitend gebruik van de woning toewijzen aan de vrouw en overweegt daarbij als volgt. Sinds het feitelijk uiteengaan van partijen enkele maanden geleden, verblijft de vrouw met de kinderen in de woning. Zij draagt het overgrote deel van de zorg van de kinderen en de woning is voor hen een bekende, vertrouwde omgeving. De man is kennelijk in staat om elders te verblijven, zodat de rechtbank voldoende reden ziet om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toe te kennen aan de vrouw. Daarbij overweegt zij wel – zoals in het kader van de zorgregeling nader zal worden besproken – dat een uitzondering zal gelden gedurende de contactmomenten tussen de man en de kinderen, tot het moment waarop de man eigen woonruimte heeft gevonden waar de omgang kan plaatsvinden.
Het verzoek om te bepalen dat dit uitsluitend gebruik ‘met inbegrip van de inboedel’ is, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen, voor zover niet bij rechterlijke beschikking tot het dagelijks gebruik aan de andere partij en/of de kinderen toegewezen.
De kinderen
Gezag
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de verzoeken omtrent de kinderen, dient ten aanzien van Arda te worden vastgesteld of al dan niet sprake is van gezamenlijk gezag, omdat hij buiten Nederland is geboren. Ingevolge artikel 16, eerste lid Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt de vraag of de vader, dan wel de moeder dan wel de ouders gezamenlijk van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid hebben verkregen over de kinderen, beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 16 van het Verdrag met zich brengt dat gekeken dient te worden naar het recht van de verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van het ontstaan van het gezag, zodat in dit geval Turks recht van toepassing is.
De rechtbank merkt voorts op dat op grond van artikel 16, vierde lid Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 bij verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de kinderen het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. Daargelaten of naar Turks recht sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders over een staande het huwelijk geboren kind, is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval door de vestiging van de gewone verblijfplaats van Arda in Nederland staande het huwelijk van partijen, van rechtswege gezamenlijk gezag is ontstaan, welk gezamenlijk gezag nadien niet is gewijzigd. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gezamenlijk gezag van de ouders over zowel Arda als Sofia.
Toevertrouwing van de kinderen
Door de vrouw is verzocht om toevertrouwing van de kinderen aan haar. De man heeft verweer gevoerd op dezelfde gronden als ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw het merendeel van de zorg draagt en dat de man veelvuldig in het buitenland is, zodat de rechtbank het in het belang van de kinderen acht om hen toe te vertrouwen aan de vrouw.
Voorlopige zorgregeling
Door de man is verzocht om de vaststelling van een voorlopige zorgregeling. Hij wenst – op de momenten dat hij in Nederland is – tenminste twee keer per week contact te hebben met de kinderen van 10.00 uur tot 18.00 uur in de echtelijke woning. De vrouw heeft veel familieleden in de buurt, zodat zij gedurende deze momenten bij hen kan verblijven. Het is voor de man ondoenlijk de tijd met zijn kinderen steeds buiten de deur door te brengen. Door de vrouw is aangevoerd dat zij in beginsel kan instemmen met de door de man verzochte zorgregeling. Met name Arda mist zijn vader enorm. Zij staat daarom ook open voor een frequenter contact wanneer de man (onverwacht) in Nederland is en partijen hierover samen afspraken kunnen maken, als de man het maar ongeveer twee dagen van tevoren aangeeft. Het is voor de vrouw echter onbespreekbaar om de contactmomenten in de echtelijke woning plaats te laten vinden. Volgens de vrouw heeft gedurende het huwelijk van partijen verbaal en fysiek geweld plaatsgevonden. Zij is hierdoor erg angstig geworden voor de man en wil niet dat de veilige haven die de woning voor haar is, door de man wordt betreden, ook niet als dat buiten haar aanwezigheid is.
De rechtbank stelt vast dat partijen overeenstemming hebben over de duur en de frequentie van de contactmomenten tussen de man en de kinderen. Het heikele punt ligt in dit geval in de vraag waar deze contactmomenten zullen moeten plaatsvinden. Anders dan door de vrouw betoogd, zal de rechtbank bepalen dat het contact tussen de man en de kinderen in de echtelijke woning zal plaatsvinden totdat de man eigen woonruimte heeft. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat zij oog heeft voor de hevige emoties die alle gebeurtenissen en de relatiebreuk voor de vrouw opleveren en zij wil deze niet zomaar terzijde schuiven. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van de man en de kinderen om op onbelaste wijze contact te hebben op een voor hen bekende plek op dit moment echter zwaarder. De echtelijke woning vormt voor de kinderen – mede gelet op hun jonge leeftijd – een vertrouwde omgeving in een onzekere periode vol veranderingen. Omdat de vader door zijn werk slechts beperkt in Nederland is, vindt de rechtbank het – evenals de Raad – van belang dat de man tijdens de contactmomenten ook daadwerkelijk voor de kinderen kan zorgen. De echtelijke woning biedt daartoe de beste mogelijkheid. Daar komt bij dat door de vrouw is aangegeven dat zij ook geen zorgen heeft over de opvoedvaardigheden van de man en de veiligheid van de kinderen bij hem. Tot slot geldt dat door de vrouw niet is weersproken dat zij gedurende de contactmomenten naar familieleden kan, zodat een ongewenste confrontatie met de man kan worden ondervangen.
Ouderschapsbemiddeling
Op de zitting is gesproken over de verhouding tussen partijen, het onderlinge wantrouwen en de onderlinge communicatie. Daarbij hebben partijen beiden de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan een traject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht.
Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan voornoemd traject en/of training en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om de eindrapportage over het verloop van het traject in te dienen in de bodemprocedure onder
zaak- en rekestnummer C/09/673947 en FA RK 24-7325op de hierna vermelde wijze. Indien het traject onverhoopt niet heeft geleid tot een positief resultaat moet de uitvoerende hulpverleningsinstantie de eindrapportage tegelijkertijd, conform de werkafspraken UHA, ook zenden aan de Raad.
Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of een onderzoek noodzakelijk wordt geacht. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank hierover te informeren en, als de Raad een onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank, in de bodemprocedure onder zaak- en rekestnummer C/09/673947 en FA RK 24-7325, een rapport in te dienen met in ieder geval een concreet advies over de definitieve zorgregeling. Deze beschikking geldt ook als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten indien het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Alimentatie
De vrouw verzoekt een voorlopige kinder- en partneralimentatie vast te stellen. Bij de beoordeling van de verzoeken stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum. De rechtbank zal de kinder- en partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat gebleken is dat de man in de afgelopen periode geen financiële bijdrage aan de vrouw heeft betaald in haar levensonderhoud en dat van de kinderen en hij vanaf het moment van indiening van het verzoek in alle redelijkheid rekening kon houden met een te betalen bijdrage.
Kinderalimentatie
Behoefte van de kinderen
De rechtbank dient allereerst de behoefte van de kinderen vast te stellen. De behoefte is het bedrag dat nodig is voor de kosten van de kinderen en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. Door de vrouw is gesteld dat partijen gedurende het huwelijk in luxe hebben geleefd vanwege het werk van de man als DJ. De vrouw werkt niet. Het netto besteedbaar inkomen lag volgens de vrouw boven de € 6.000,- per maand, zodat de behoefte van de kinderen maximaal is, namelijk: € 1.470,- per maand. De man betwist het hoge inkomen aan zijn zijde, hetgeen onder de draagkracht nader aan de orde zal komen. Hij voert aan dat partijen gedurende het huwelijk op te grote voet hebben geleefd en schulden hebben gemaakt. Hij erkent echter het hoge welvaartsniveau in de bestedingen die werden gedaan. De rechtbank zal daarom de behoefte van de kinderen vaststellen op € 1.470,- per maand.
De financiële situatie
De rechtbank ziet aanleiding om enige aandacht te besteden aan het inkomen en de financiële situatie van de man, nu de standpunten van partijen hierover ver uiteenlopen en het partijdebat zich hierop heeft toegespitst.
Door de man is naar voren gebracht dat zijn inkomen beperkt is en dat de financiële situatie van partijen veel minder rooskleurig is dan aanvankelijk gedacht. De man ontvangt een DGA-salaris van € 51.000,- per jaar uit zijn onderneming ‘ [bedrijfsnaam 2] BV’. Deze onderneming heeft in de afgelopen jaren echter grote verliezen geleden en de rekening-courantschuld is torenhoog, zo blijkt uit de door de man overgelegde jaarstukken. De man heeft daarnaast een onderneming in Turkije (‘ [bedrijfsnaam 1] ’), maar de winst hiervan is verwaarloosbaar. Partijen hebben jarenlang op te grote voet geleefd en recentelijk heeft een nieuwe accountant de noodklok geluid over de stand van zaken in de onderneming. Voor de berekening van zijn draagkracht, dient daarom enkel zijn DGA-salaris in aanmerking te worden genomen.
De vrouw heeft de standpunten van de man betwist. Volgens haar heeft de man meer dan twee ondernemingen, zowel in Nederland als in het buitenland. Hij heeft daarnaast ook vastgoed in het buitenland, alsook verschillende bankrekeningen met daarop een aanzienlijk vermogen. De man geeft hierin geen enkel inzicht. Daar komt bij dat de jaarstukken die wel door de man zijn ingediend niet kloppen. De vrouw wijst daarbij op de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarstukken van [bedrijfsnaam 2] BV over 2021. De balans over dat jaar komt niet overeen met de balans over 2021 in de door de man overgelegde jaarstukken over 2022, zowel aan de activa als passivazijde. Volgens de vrouw verdoezelt de man zijn werkelijke inkomen en is hij – ook gelet op zijn eerdere en huidige uitgavenpatroon – in staat om volledig in de behoefte van de kinderen (en die van haar) te voorzien.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat de karakter van deze procedure – een ordemaatregel – zich niet leent voor een diepgravend onderzoek naar de financiële positie van partijen. Ingeval één van de partijen ondernemer is, ligt het daarbij op zijn weg om inzicht te geven in zijn bedrijfsvoering en actuele financiële positie. Hoewel door de man een groot aantal stukken is ingediend, waaruit zou blijken dat sprake is van grote schulden en een verlieslijdende onderneming, blijft echter ondoorzichtig welk inkomen hij precies geniet uit zijn onderneming(en) en wat zijn financiële positie is. Dat geldt temeer nu de juistheid van deze stukken door de vrouw gemotiveerd is betwist. Hoewel voor de rechtbank niet is vast te stellen welke jaarstukken kloppen, ziet zij ook de discrepantie die door de vrouw is benoemd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de door man overgelegde informatie juist is. In ieder geval geldt dat de door de man overgelegde informatie over zijn inkomen ondoorzichtig en/of onvolledig is. Nu het aan de man – als ondernemer – is om dit inzicht wel te verschaffen en hij dit heeft nagelaten, kan de rechtbank op dit moment niet anders dan zijn inkomen en draagkracht schatten.
Draagkracht van de man
Bij de schatting van het inkomen van de man neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De feitelijke relatie van partijen is eind augustus 2024 geëindigd, slechts enkele maanden geleden. Tussen partijen is niet in geschil dat de man tot aan het eindigen van de relatie alle vaste lasten van de woning voldeed en daarnaast wekelijks een bedrag van minimaal € 1.000,- netto aan de vrouw overmaakte, waarvan zij de kosten voor haarzelf en de kinderen voldeed. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de man een inkomen genoot dat (ruim) voldoende was om te voorzien in deze kosten. Dat beeld wordt bevestigd door het werk van de man als DJ, waarbij hij in hoge frequentie over de hele wereld optredens verzorgt. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de financiële situatie van de man vrijwel tegelijkertijd met het eindigen van de relatie ineens drastisch is veranderd. Dit wordt bevestigd door de recentelijke aanschaf van een blauwe Lamborghini door de man – ongeacht de vraag in welke constructie deze is verkregen en waarvoor deze bedoeld is. Dit betreft immers een auto die enkel iemand in financiële weelde zich kan veroorloven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man in staat moet zijn om volledig in de kosten van de kinderen van € 1.470,- per maand te voorzien, zodat de rechtbank dit bedrag als voorlopige kinderbijdrage zal vaststellen.
Partneralimentatie
Behoefte
Door de vrouw is naast een bijdrage aan kinderalimentatie voorts verzocht om een bijdrage aan partneralimentatie. Daartoe dient allereerst haar behoefte te worden vastgesteld. Gelet op de onduidelijkheid die bestaat over het precieze gezinsinkomen van partijen gedurende het huwelijk, waaraan in het voorgaande al de nodige aandacht is besteed, kan de rechtbank het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) en de (aanvullende) behoefte van de vrouw niet vaststellen aan de hand van de Hofnorm, zoals gebruikelijk.
Voor de bepaling van haar behoefte, zal de rechtbank daarom aansluiten bij hetgeen hiervoor is overwogen en niet ter discussie staat tussen partijen, namelijk dat de man wekelijks een bedrag van minimaal € 1.000,- naar haar overmaakte, omgerekend € 4.333,- netto per maand. Met aftrek van de kosten van de kinderen – die de vrouw hier ook van voldeed – resteert voor haar een behoefte van € 2.863,- netto per maand (€ 4.333 -/- € 1.470).
Verdiencapaciteit van de vrouw
Voor zover de man zich op het standpunt heeft gesteld dat de vrouw in staat is om haar eigen inkomen te verdienen en dus een verdiencapaciteit heeft, geldt dat daarvoor nader onderzoek nodig is. Daarvoor is in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen ruimte. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stelling van de man. De rechtbank merkt daarbij wel nadrukkelijk op dat in de bodemprocedure de alimentatie definitief kan worden berekend en vastgesteld, waarbij de eventuele verdiencapaciteit van de vrouw één van de factoren is waarmee rekening kan worden gehouden.
Draagkracht van de man
Gelet op hetgeen ten aanzien van het inkomen en de draagkracht van de man is overwogen bij de kinderalimentatie, komt de rechtbank ook ten aanzien van zijn draagkracht voor de partneralimentatie tot de conclusie dat zijn inkomen onvoldoende transparant is en daarom zal moeten worden geschat. Omdat de man korte tijd geleden nog in staat was om de vrouw, naast de voldoening van de vaste lasten van de woning, wekelijks voornoemd bedrag over te maken, gaat de rechtbank er van uit dat hij nog altijd in staat is om dit te doen, althans dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de financiële situatie dusdanig is gewijzigd dat dit niet langer kan.
De rechtbank zal daarom vaststellen dat de man – naast de voldoening van de lasten van echtelijke woning, zoals hij nu ook al doet – aan de vrouw een bijdrage aan partneralimentatie zal voldoen van € 2.863,- netto per maand. Nu het inkomen van de man niet bekend is, kan de rechtbank het fiscale voordeel (conform de ‘methode Buijs’) van de partneralimentatie niet bepalen, zodat het bedrag netto zal worden vastgesteld.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te Rijswijk en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden, met uitzondering van de contactmomenten tussen de man en de kinderen, waarbij de man met de kinderen in de echtelijke woning verblijft en deze nadien weer verlaat en verder niet mag betreden;
bepaalt dat de minderjarigen:
­ [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats 1] , Turkije;
­ [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te ’ [geboorteplaats 2] ;
aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarigen bij zich te hebben wanneer de man in Nederland is gedurende ten minste twee dagen per week van 10.00 uur tot 18.00 uur in de echtelijke woning van partijen en waarbij de man minimaal twee dagen van te voren met de vrouw overlegt wanneer hij het betreffende contactmoment wil laten plaatsvinden;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 15 oktober 2024 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen van € 1.470,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 15 oktober 2024 voorlopig een partneralimentatie van € 2.863,- netto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt vast dat partijen, te weten:
[de vrouw] ,
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de man] ,
de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
  • Kenniscentrum Kind en Scheiding, [adres] , [postcode] Voorburg;
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank in de bodemprocedure, onder zaak- en rekestnummer C/09/673947 en FA RK 24-7325 rapporteert omtrent het verloop van het hulpverleningstraject met kopie aan partijen en hun advocaten en, indien het traject niet positief is verlopen, ook aan de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de griffier na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken in de voorlopige voorzieningenprocedure en de bodemprocedure aan de Raad voor de Kinderbescherming moet toesturen;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen in de bodemprocedure met vermelding van zaak- en rekestnummer C/09/673947 en FA RK 24-7325 met gelijktijdige kopie aan partijen en hun advocaten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 december 2024.