ECLI:NL:RBDHA:2025:7440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
SGR 24/8638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Westland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de op 19 september 2024 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van 47 sociale huurappartementen in Westland. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Westland zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan de parkeernormen, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college voldoende heeft gemotiveerd dat er aanleiding bestond om af te wijken van de parkeernormen. De rechtbank behandelt ook de beroepsgrond van eisers over de richtafstanden uit de VNG-brochure, maar oordeelt dat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het besluit in de weg staat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Awb, maar bepaalt dat de omgevingsvergunning blijft gelden. De rechtbank wijst het college aan om het griffierecht en de proceskosten van eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/8638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigden: mr. J.C. Mijer en mr. D. McLean).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
Stichting Staedionte Den Haag (gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy) en
Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom (OBWZ)te Monster (gemachtigden: mr. C.J. Visser en mr. M. Zeegers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de op
19 september 2024 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van 47 (sociale huur) appartementen in [plaats] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het college zijn beide gemachtigden verschenen en [naam 1] . Namens Staedion zijn
[naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Staedion. Namens OBWZ is [naam 4] (directeur) verschenen, bijgestaan door de gemachtigden van OBWZ.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Vergunninghouder (Staedion) heeft op 21 december 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van 47 sociale (huur)appartementen ( [project] ) op het perceel [perceel 1] t/m [perceel 2] te [plaats] .
2.1.
Het college heeft het bestreden besluit voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure als omschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het ontwerpbesluit heeft vanaf 31 mei 2024 zes weken ter inzage gelegen. Eisers wonen op het naastgelegen perceel aan de [adres] en hebben een zienswijze ingediend. De reactie van het college op deze zienswijze maakt deel uit van het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op 19 september 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘strijdig gebruik’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo. Het college heeft zich daarin – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ omdat een woonfunctie wordt voorzien op gronden met de bestemmingen ‘Gemengd’ en ‘Groen’ en sprake is van een gestapeld hoofdgebouw terwijl de aanduiding ‘gestapeld’ op deze locatie ontbreekt in het bestemmingsplan. Het college heeft zich onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat voor dit strijdige gebruik een omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo. In dat kader heeft het college erop gewezen dat de afstand van 32 meter tot de perceelsgrens van eisers nog steeds aanzienlijk is, er geen schaduwwerking zal optreden en ook geen sprake is van een onevenredige inbreuk op de privacy van eisers.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. De rechtbank stelt vast dat het college ter zitting het eerder ingenomen standpunt dat de aanvullende beroepsgronden buiten beschouwing moeten blijven, heeft ingetrokken. De rechtbank zal dus ook deze aanvullende beroepsgronden bespreken, die zien op de parkeernormen en de richtafstanden voor de aanwezige milieucategorieën op het bedrijventerrein.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Juridisch kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
Afstand & privacy
7. Eisers betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, aangezien het appartementencomplex is voorzien op een afstand van ca. 32 meter vanaf de erfgrens. Eisers vrezen schaduwhinder en vermindering van hun privacy.
In dat verband wijzen eisers op de Nota van beantwoording bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Daarin staat dat hoogbouw op een minimale afstand van 55 meter van de bestemmingsgrens ‘Wonen’ (het perceel van eisers) gerealiseerd kan worden.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat inderdaad wordt afgeweken van het bestemmingsplan, maar dat dit goed is gemotiveerd. In de Nota van antwoord die deel uitmaakt van het bestreden besluit heeft het college toegelicht dat 32 meter tot aan de erfgrens van eisers nog steeds een aanzienlijke afstand is. Uit de bezonningstudie blijkt voorts dat er in feite geen sprake is van negatieve schaduwwerking door de grote afstand tot de bestaande bebouwing in relatie tot de bouwhoogte. Verder wijst het college erop dat de afstand tot de woning van eisers 45 meter betreft en de bouwhoogte van het appartementencomplex afneemt richting de woning van eisers. Ook ziet het college geen onevenredige inbreuk op de privacy van eiseres, gelet op de positionering van de gevelopeningen (uitsluitend slaapkamerramen aan de zijde van eisers) en balkons (niet aan de zijde van eisers). Verder zal een groene zone worden aangelegd tussen het perceel van eisers en het appartementencomplex en wordt het zicht vanuit de appartementen belemmerd door de bomen die er nu al staan. Voor zover er al zicht zou zijn, is dat op de zijgevel van de woning van eisers (met daarin alleen gevelopeningen op de bovenste verdieping).
7.2.
In de Nota beantwoording zienswijzen die hoort bij het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ staat dat de afstand van ‘het geplande appartementencomplex’ tot de bestemmingsgrens Wonen ter hoogte van het perceel van eisers minimaal 55 meter zal bedragen. De verbeelding is daar ook op aangepast, zodat die minimale afstand van 55 meter ook geborgd is. Gezien die afstand en de ligging van het plangebied zijn schaduwhinder en privacy niet van toepassing, aldus de nota, en ook uit de uitgevoerde bezonningsstudie komt naar voren dat er geen onevenredige schaduwhinder zal ontstaan door de nieuwbouw op de genoemde afstand. Uit de bespreking van de zienswijze (en ook uit de bezonningsstudie die bij het bestemmingsplan hoort) blijkt echter dat met ‘het geplande appartementencomplex’ wordt gedoeld op het appartementengebouw dat in het bestemmingsplan was voorzien achter de achtertuinen van eisers en hun buren, ten zuidwesten van hun percelen, en dus niet op appartementen op de plaats waar de nu verleende omgevingsvergunning op ziet. Dat is ook logisch, want het bestemmingsplan maakte op die plaats geen appartementen mogelijk, maar onder andere dienstverlening en horeca. De rechtbank overweegt dat het enkele gegeven dat de gemeenteraad in het kader van het bestemmingsplan heeft aangegeven dat een afstand van 55 meter tot aan de appartementen achter de percelen van eisers en hun buren zal worden aangehouden, niet met zich brengt dat het college daarna niet, via een omgevingsvergunning, van deze afstand kan afwijken met betrekking tot het appartementencomplex waar het in deze procedure om gaat. Dat ligt immers niet ten zuidwesten maar ten noordwesten van de woning van eisers. Dat heeft gevolgen voor de te verwachten hinder door schaduwwerking, maar ook voor de te verwachten privacyaantasting. De rechtbank betrekt daarbij de opbouw en positionering van onder meer de gevelopeningen en balkons, waardoor er beperkt zicht zal zijn op het perceel en de woning van eisers. Op dat punt is overigens het bouwplan aangepast na overleg met eisers. Gezien het voorgaande, en mede gelet op de voorziene groenzone, de al aanwezige bomen en het feit dat de woning van eisers aan de kant van het voorziene appartementencomplex alleen ramen op de tweede verdieping heeft, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een afstand van ongeveer 32 meter tot aan de perceelsgrens van eisers en ongeveer 45 meter tot hun woning niet tot onevenredige gevolgen leidt.
Parkeren
8. Eisers betogen dat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er wordt voldaan aan de parkeernormen. In dat kader wijzen zij erop dat op grond van de beleidsregel ‘Parkeernormering Gemeente Westland’ (hierna: de beleidsregel) de norm voor sociale huurwoningen 1.7 parkeerplaats per woning bedraagt. Volgens eisers zouden er dus 80 in plaats van 47 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Als het college bedoelde af te wijken van deze norm, is dat onvoldoende gemotiveerd, aldus eisers.
8.1.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de beleidsregel ‘Parkeernormering gemeente Westland 2018 (de beleidsregel) en het project is overeenstemming is met het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen.
8.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft in het bestreden besluit (pagina 8) opgenomen dat
“het gevraagde project is getoetst aan de beleidsregel ‘Parkeernormering gemeente Westland 2018’. Het beoogde project voldoet aan deze beleidsregel en is daarmee in overeenstemming met artikel 3.1 van genoemd bestemmingsplan(Het paraplubestemmingsplan Parkeernormen, aanvulling door de rechtbank)
.”In het aanvullend verweerschrift neemt het college echter het standpunt in dat niet wordt voldaan aan de normering zoals die in de beleidsregel is vastgelegd. Nu het college op dit punt een ander standpunt inneemt dan in het bestreden besluit, moet worden aangenomen dat het besluit in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
8.3.
In het aanvullende verweerschrift van 10 maart 2025 heeft het college evenwel toegelicht dat – uitgaande van de normen uit de beleidsregel – een parkeernorm van 1.5 parkeerplaats per appartement geldt (appartementen ‘huur, etage, goedkoop/midden in Westland overige’) en dus niet 1.7 zoals eisers betogen. Het college stelt zich verder op het standpunt dat op grond van artikel 3.1, onderdeel b, sub 2 van artikel 3.1 van het paraplubestemmingsplan “Parkeernormen” van de parkeernorm kan worden afgeweken als er een bijzonder gemeentelijke belang mee is gemoeid. Volgens het college is dat het geval omdat er een groot tekort is aan sociale huurwoningen, het percentage sociale huurwoningen binnen de gemeente zelfs afneemt, en het college moeite heeft om voldoende sociale huurwoningen te realiseren. Daarom is het van belang dat dit project gerealiseerd wordt. Voor wat betreft de hoogte van de gekozen norm heeft het college toegelicht dat er een OV-halte in de buurt is, er goede fietsverbindingen zijn richting voorzieningen en er vier plaatsen voor deelauto’s aan het plan zijn toegevoegd. Verder heeft het college er in dit kader op gewezen dat de provincie Zuid-Holland in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening voor dit type woningen een parkeernorm aanhoudt van 0,7 parkeerplaats per woning. Daarbij is toegelicht dat de parkeernormen voor sociale huur in veel gevallen structureel te hoog zijn, vergeleken met het werkelijke autobezit van de huurders, dat gemiddeld rond de 0,5 per woning ligt. Gelet daarop, en vooruitlopend op nieuw gemeentelijk parkeerbeleid, heeft het college voor dit project een parkeernorm van 1.0 parkeerplaats per woning aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat met het afwijken van de parkeernormen een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid. Ook heeft het college hiermee voldoende gemotiveerd dat door het aanhouden van een parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning geen onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving zal ontstaan. Daarmee heeft het college alsnog voldoende gemotiveerd dat aanleiding bestond af te wijken van de parkeernormen in de beleidsregel, gezien de aanwezigheid van een bijzonder gemeentelijk belang.
Richtafstanden bedrijventerrein
9. Eisers betogen dat woningbouw op de voorziene locatie niet mogelijk is. In dat verband wijzen zij erop dat op het naastgelegen bedrijventerrein op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein ABC Westland” milieucategorieën 3.2 (op 90 meter afstand) en 4.1 (op 160 meter afstand) zijn toegelaten waarvoor richtafstanden gelden van 100 respectievelijk 200 meter.
9.1.
Het college stelt zich in de op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit op dit punt in de weg staat. Daarnaast stelt het college zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat wel wordt voldaan aan de richtafstanden voor beide milieucategorieën.
9.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb (waarin het relativiteitsvereiste is opgenomen) de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
9.3.
Het betoog van eisers gaat over de milieuzonering van het Bedrijventerrein ABC Westland en de overlast daarvan voor de woningen die mogelijk wordt gemaakt door de omgevingsvergunning. Eisers beroepen zich op de richtafstand die in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) is opgenomen voor de milieucategorieën die zijn toegestaan op het bedrijventerrein. De in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden strekken tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de appartementen en de belangen van Bedrijventerrein ABC Westland. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belangen van eisers verweven zouden zijn met die van het bedrijventerrein. Deze normen strekken dan ook kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van eisers. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op die grond. De rechtbank zal deze beroepsgrond verder niet inhoudelijk bespreken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is, gezien wat hiervoor onder 8.2 werd overwogen, gegrond, en het besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Omdat echter, zoals onder 8.3 uiteengezet, alsnog voldoende is gemotiveerd dat aanleiding bestond af te wijken van de parkeernormen in de beleidsregel, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Dat betekent dat de omgevingsvergunning blijft gelden en op grond daarvan dus kan worden gebouwd. Gelet op het in rechtsoverweging 8.2. geconstateerde gebrek moet het college het door eisers betaalde griffierecht vergoeden. Eisers hebben ook recht op een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 1814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Crisis- en herstelwet (Chw)
Op grond van artikel 1.6a van de kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo luidt als volgt:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3° van de Wabo kan de omgevingsvergunning – voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c – slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”
Artikel 4 Gemengd
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dienstverlening;
b. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van horeca activiteiten;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.
Artikel 5 Groen
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
Artikel 11 Woongebied - 1
11.2.1
Hoofdgebouwen
[…]
d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag een hoofdgebouw gestapeld worden gebouwd;
Paraplubestemmingsplan Parkeernormen
Artikel 3.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Bij nieuwe ontwikkelingen (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) is het gebruik van gronden en bouwwerken op grond van de regels in hoofdstuk 2 slechts toegestaan als op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van deze regels.
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien:
1. het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid; of
3. op andere wijze dan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de beleidsregel 'Parkeernormering gemeente Westland' en – indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd – aan die wijziging; of
4. door de aanvrager van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat de van toepassing zijnde parkeernorm(en) of aanwezigheidspercentages niet overeenkomen met de feitelijke situatie en kan worden volstaan met het realiseren van minder parkeergelegenheid.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van