ECLI:NL:RBDHA:2025:736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676145 / KG ZA 24-1093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot verwijdering van GVM-lijst in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiser, die een gevangenisstraf van 25 jaar uitzit voor het medeplegen van moord, vorderde de Staat te bevelen hem binnen 48 uur van de GVM-lijst (Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico) te verwijderen. De eiser stelde dat zijn plaatsing op deze lijst onrechtmatig was, omdat er geen actueel en concreet risico op vlucht zou zijn. De Staat voerde verweer en stelde dat de plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd was vanwege de ernst van de misdrijven en het risico op ontvluchting.

De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst en de argumenten van beide partijen. De rechter concludeerde dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet tot de conclusie had kunnen komen dat de eiser vluchtgevaarlijk was, en dat de beslissing om hem op de GVM-lijst te plaatsen in de categorie 'hoog' onrechtmatig was. De rechter oordeelde dat de eiser belang had bij zijn vordering en dat de Staat veroordeeld moest worden om hem binnen 48 uur van de GVM-lijst te verwijderen. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.375,-- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de risico's bij de plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst en de rechten van gedetineerden in het kader van hun detentie en de daarbij behorende maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/676145 / KG ZA 24-1093
Vonnis in kort geding van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de P.I. [penitentiaire inrichting] te [plaatsnaam 1] ,
eiser,
advocaat mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 november 2024, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
- de op 8 januari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat tijdens de zitting is besproken, wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 24 juli 2023 door de rechtbank [geboorteplaats 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar ter zake van het medeplegen van moord. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
2.2.
Op 12 december 2023 is [eiser] door Spanje overgeleverd aan Nederland. [eiser] is toen gedetineerd in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) [plaatsnaam 2] .
2.3.
Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) heeft op 28 februari 2024 een
profielrapport over [eiser] uitgebracht waarin, voor zover nu relevant, het volgende is vermeld:

Aanleiding:
In December 2023 ontving het Grip de informatie dat [eiser] zeer binnenkort vanuit Spanje naar Nederland zou komen. Hij heeft samen met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 1] , 4 jaar in voorarrest gezeten in Spanje en eind november 2023 was de uitspraak in die zaak (Onderzoek Bentley, de liquidatie op [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1969 te [geboorteplaats 2] Marokko).
Beiden zijn door de jury vrijgesproken. [eiser] stond inmiddels gesignaleerd voor zijn gevangenisstraf in Nederland.
Sinds 12-12-2023 is [eiser] in Nederland en zit vanaf die datum gedetineerd in PI [plaatsnaam 2] .
[eiser] zit momenteel een gevangenisstraf uit van 25 jaar voor de liquidatie op [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1994 te [geboorteplaats 1] , die op 02-05-2019 te [geboorteplaats 1] heeft plaatsgevonden.
[eiser] was de chauffeur en [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] 1995 te [geboorteplaats 3] en [naam 5] , geboren op [geboortedatum 5] 1992 te [geboorteplaats 4] , Suriname, waren de schutters. [naam 4] en [naam 5] zitten momenteel ook gedetineerd voor diezelfde liquidatie en hebben ook 25 jaar gevangenisstraf gekregen. De zaak loopt nu in Hoger Beroep. [eiser] stond in direct contact met [naam 6] , geboren op [geboortedatum 6] 1983, te [geboorteplaats 1] (levenslang in onderzoek ERIS) en [naam 7] , geboren op [geboortedatum 7] 1977 te [geboorteplaats 5] , Marokko (loopt in onderzoek MARENGO).
[eiser] was ook chauffeur bij de liquidatie op [naam 8] , geboren op [geboortedatum 2] 1969 te [geboorteplaats 2] Marokko, op 21-01-2019 in Marbella Spanje. [naam 4] en [naam 5] waren hierbij de schutters en [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 1] was de spotter.(…)”
2.4.
In augustus 2024 is [eiser] op de GVM-lijst (Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico) geplaatst vanwege het risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf (criterium A) en wel in de categorie ‘hoog’. Deze beslissing is genomen nadat [eiser] is besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO) van 14 augustus 2024. De bespreking in het OO heeft plaatsgevonden aan de hand van een vooraf verstrekte ‘Halfjaarsrapportage GVM’, waarin onder andere achtergrondinformatie over [eiser] en de reden van zijn bespreking in het OO zijn vermeld.
2.5.
De verslaglegging van het OO van 14 augustus 2024 luidt als volgt:

GRIP-rapport 2024/67957 d.d. 28 februari 2024
Sinds 12-12-2023 is betrokkene in Nederland. Betrokkene zit momenteel een gevangenisstraf uit van 25 jaar voor de liquidatie op [naam 3] die op 02-05-2019 te [geboorteplaats 1] heeft plaatsgevonden. De zaak loopt nu in Hoger Beroep.
Informatie PI
Naar aanleiding van een medische situatie in juli 2024 waarbij de politie t.b.v. van het ziekenhuis transport maximaal opschaalde en hierbij lieten ze zien dat de politie een andere risicoanalyse gebruikt dan DV&O, waar betrokkene regulier vervoerd wordt van en naar de rechtbank en indien wenselijk EBV bij uitzonderlijk transporten. Het zorgelijke en onderbuikgevoel zit hem tevens in dat betrokkene “vermoedelijk” klachten gespeeld heeft. Vanuit het ambulancepersoneel waren twijfels te horen aangaande de klachten die betrokkene aangaf, wat later bevestigd werd door nadere controle van de arts. De arts gaf te kennen dat betrokkene bekend was met deze klachten en in een eerder stadium (andere inrichting) onder begeleiding naar het ziekenhuis was geweest voor controle. Ondanks dat betrokkene enige tijd in de ambulance heeft gelegen, is het opmerkelijk dat na controle op zijn telefoongesprekken/beeldbellen, hij niets verteld betreffende zijn “vermoedelijke” klachten en/of hoe de inrichting/politie gehandeld heeft.
Beoordeling: plaatsen hoog(A)
Verzoek van het OO aan LBIV deze casus verder uit te zoeken.
2.6.
Op 20 augustus 2024 heeft de directeur van de PI te [plaatsnaam 2] [eiser] geïnformeerd over de plaatsing op de GVM-lijst en aanvullende toezichtmaatregelen aan hem opgelegd.
2.7.
[eiser] is op 23 augustus 2024 van de PI [plaatsnaam 2] naar de PI [plaatsnaam 1] overgebracht en de directeur van de PI [plaatsnaam 1] heeft eveneens diverse toezichtmaatregelen aan [eiser] opgelegd.
2.8.
De PI [plaatsnaam 1] heeft op 16 december 2024 besloten om [eiser] tussentijds voor te dragen bij het OO van 8 januari 2025 voor een heroverweging van zijn GVM-status.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven de Staat te bevelen om hem binnen 48 uur na het wijzen van vonnis van de GVM-lijst te verwijderen, dan wel de categorie van de GVM-status af te schalen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] stelt primair dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door, zonder een daartoe gebleken noodzaak, hem te plaatsen en te handhaven op de GVM-lijst. Uit de verslaglegging van het OO volgt niet dat sprake is van een actueel, concreet risico op vlucht. Daarnaast schetst het verslag van het OO een onvolledig beeld van de gebeurtenis op 13 juli 2024 en bevat dit verslag onjuistheden. [eiser] heeft er ook een spoedeisend belang bij dat hij niet langer op de GVM-lijst staat vermeld. Als gevolg van zijn plaatsing op de GVM-lijst wordt hij voortdurend onderworpen aan verregaande vrijheidsbeperking en inbreuken op zijn privacy. Als gevolg van de maatregelen ziet hij zijn kinderen niet. Subsidiair stelt [eiser] dat de Staat onrechtmatig handelt jegens hem door, zonder voldoende onderbouwing, het risicoprofiel ‘hoog’ op te leggen en te handhaven. Uit de voorhanden stukken valt niet op te maken waarom niet kan worden volstaan met plaatsing in de categorie ‘verhoogd’, terwijl [eiser] een zwaarwegend belang heeft bij verlaging van het risicoprofiel. Verlaging van het risicoprofiel naar ‘verhoogd’ betekent dat hij weer kan verblijven in de PI te [plaatsnaam 2] en bovendien levert een dergelijke verlaging in de regel een minder ingrijpend pakket aan toezichtmaatregelen op.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven om van de vordering van [eiser] kennis te nemen. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, omdat er voor hem geen andere rechtsgang openstaat om tegen zijn plaatsing op de GVM-lijst, althans het daarbij gehanteerde risicoprofiel, op te komen. In deze kortgedingprocedure kan uitdrukkelijk niet worden geoordeeld over de door de directeur van de PI [plaatsnaam 1] aan [eiser] opgelegde GVM-maatregelen (waartegen hij zich ook verzet). De aan die maatregelen ten grondslag liggende beslissing van de directeur van de PI [plaatsnaam 1] is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de RSJ).
4.2.
Anders dan de Staat betoogt, heeft [eiser] belang bij zijn vorderingen tot verwijdering van de GVM-lijst althans verlaging van het risicoprofiel. De Staat heeft in zijn conclusie van antwoord toegelicht dat [eiser] op 8 januari 2025 – dus op dezelfde dag als de mondelinge behandeling in dit kort geding – in het overleg van het OO wordt besproken en een tussentijdse beoordeling van zijn GVM-status zal plaatsvinden. Dat bekent volgens de Staat dat de beslissing van de selectiefunctionaris die in dit kort geding voorligt, op het moment van de uitspraak in dit kort geding zal zijn ingehaald door een nieuw advies van het OO en een nieuwe beslissing van de selectiefunctionaris. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2025 is echter gebleken dat het OO diezelfde ochtend heeft geadviseerd om de beslissing tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ van augustus 2024 te handhaven tot aan het volgende overleg van het OO op 12 februari 2025. De reden daarvoor is volgens de Staat dat het OO op dit moment over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen oordelen over de GVM-status van [eiser] . Nu de beslissing van augustus 2024 tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in ieder geval tot 12 februari 2025 gehandhaafd blijft, heeft [eiser] belang bij een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van die beslissing.
4.3.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire). Hierin is onder meer het volgende bepaald. De beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en welk risicoprofiel wordt toegepast, wordt namens de Minister genomen door de selectiefunctionaris, nadat de gedetineerde is besproken in het OO en naar aanleiding daarvan advies is uitgebracht. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen (zoals een selectiefunctionaris, een directeur van een PI, iemand van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) en vertegenwoordigers van het Landelijk Parket/OM) dat de gevaarzetting ten aanzien van gedetineerden in kaart brengt en adviseert over de categorie van de dreiging ‘verhoogd’, ‘hoog’ of ‘extreem’. De beoordeling vindt plaats volgens de in de Circulaire vermelde criteria. Elke gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden en in één van de GVM-hoog PI’s worden geplaatst. Voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau. Bij het indelen in deze categorieën geldt dat het OO een inschatting maakt van de kans op en de impact van de dreigingen met betrekking tot de GVM-criteria.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beslissing om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen in een bepaalde categorie en deze plaatsing te handhaven een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt aan de selectiefunctionaris. Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst (in de categorie ‘hoog’). De voorzieningenrechter komt in dit geval tot die conclusie en daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ is gebaseerd op criterium A: “(risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf”, genoemd in artikel 2.1 van de Circulaire. De voorzieningenrechter leidt uit de verslaglegging van het OO af dat de directe aanleiding voor deze plaatsing van [eiser] werd gevormd door de gebeurtenissen op 13 juli 2024. In het relaas dat ten behoeve van het OO is opgesteld, valt onder meer te lezen dat [eiser] op 13 juli 2024 bij het personeel van de PI te [plaatsnaam 2] heeft gemeld dat hij veel last had van zijn linkerarm en dat hij zich niet goed voelde. Naar aanleiding daarvan is een spoedarts gebeld met wie [eiser] zijn klachten telefonisch heeft besproken. De spoedarts heeft blijkens het relaas aan het personeel verteld dat [eiser] “
dit in het verleden ook al een keer heeft gehad en toen met de ambulance naar het ziekenhuis moest” en dat er nu meteen een ambulance gebeld moest worden in verband met mogelijke hartproblemen. Vervolgens is er een ambulance voor [eiser] gebeld. In het relaas wordt verder omschreven dat er uitgebreid contact met DV&O en de politie is geweest over het vervoer van [eiser] naar het ziekenhuis. De politie vertelde dat uit hun systemen naar voren kwam dat [eiser] erg gevaarlijk is, met zeer ernstig vluchtgevaar en dat hij in de kringen van zeer zware criminaliteit verkeert, mocro maffia, en dat de politie daarom uitsluitend in geval van zeer dringende spoed naar het ziekenhuis wilde rijden maar dit anders alleen zou overlaten aan specialistische eenheden. De politie verscheen met drie snelle Audi’s met acht agenten, zware vesten en er hing een politiehelikopter boven de PI. [eiser] is uiteindelijk niet naar het ziekenhuis vervoerd, omdat de spoedarts inmiddels in de PI [plaatsnaam 2] was aangekomen en na onderzoek van [eiser] vertelde “
dat er niets aan de hand was en gedetineerde gewoon terug kon naar zijn cel”.
4.6.
Uit de verslaglegging van het OO blijkt dat de politie voor het vervoer van [eiser] naar het ziekenhuis een andere (veel zwaardere) risico-inschatting gebruikt dan DV&O. Waar DV&O [eiser] op reguliere wijze van- en naar de rechtbank vervoert en dat – indien gewenst – extra beveiligd vervoer mogelijk is bij uitzonderlijke transporten, acht de politie [eiser] vluchtgevaarlijk en heeft zij daarom op 13 juli 2024 besloten tot ‘maximale opschaling’ voor het transport van [eiser] naar het ziekenhuis. Volgens de Staat maakt die risico-inschatting van de politie duidelijk dat sprake is van serieuze risico’s omtrent het vluchtgevaar van [eiser] . De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat deze inschatting van de politie een factor van betekenis kan zijn bij toekenning van de GVM-status. Uit de overgelegde stukken valt echter niet af te leiden waarop de politie het standpunt baseert dat [eiser] vluchtgevaarlijk is en het noodzakelijk achtte om op 13 juli 2024 meerdere eenheden en een politiehelikopter in te zetten. Gelet op het feit dat DV&O dat vluchtgevaar niet ziet, en op de omstandigheid dat [eiser] tot het voorval in juli 2024 zonder enig probleem zonder GVM-status gedetineerd heeft gezeten, bestond er alle aanleiding om nader te onderzoeken op basis waarvan de politie het vluchtgevaar heeft aangenomen. Vooralsnog valt niet uit te sluiten dat de politie het vluchtgevaar heeft gebaseerd op hun profiel van [eiser] : vuurwapengevaarlijk, lid/onderdeel van de mocro-maffia en een gevangenisstraf van 25 jaar. Tijdens de zitting heeft de Staat aangegeven dat hiernaar momenteel onderzoek wordt gedaan door het Landelijk Bureau Inlichtingen en Veiligheid (LBIV) en dat het OO op dit moment in afwachting is van informatie daarover. Nu die informatie nog steeds ontbreekt, kan de selectiefunctionaris in redelijkheid niet tot de conclusie komen dat [eiser] vluchtgevaarlijk is op grond van de niet-geconcretiseerde en onderbouwde politie-informatie van 13 juli 2024 en dat dit plaatsing op de GVM-lijst rechtvaardigt.
4.7.
Verder blijkt uit de verslaglegging van het OO dat de indruk is ontstaan dat [eiser] zijn gezondheidsklachten heeft verzonnen, met als doel dat hij met een ambulance naar het ziekenhuis zou worden vervoerd. In de verslaglegging wordt daarover vermeld dat het ambulancepersoneel twijfels heeft geuit over de klachten van [eiser] en dat die twijfels zijn bevestigd door nadere controle van de arts, die te kennen gaf dat [eiser] bekend was met deze klachten en al eerder onder begeleiding naar het ziekenhuis was geweest voor controle. De arts zou ook hebben geconstateerd dat er niets aan de hand was. Verder wordt opmerkelijk geacht dat [eiser] tijdens het (video)bellen nadien niets heeft verteld over zijn gezondheidsklachten en de manier waarop de PI en de politie op 13 juli 2024 hebben gehandeld.
4.8.
Anders dan de Staat betoogt, kan uit het verslag van het OO over de gebeurtenissen op 13 juli 2024 in redelijkheid niet worden afgeleid dat [eiser] de gezondheidsklachten heeft verzonnen met als doel naar het ziekenhuis te worden vervoerd en vervolgens te ontvluchten. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij last had van een angst-/paniekaanval, waarvoor de arts hem diazepam heeft gegeven en hem ademhalingsoefeningen heeft laten doen. Dit is door de Staat niet weersproken. Dat de arts zou hebben verklaard dat er niets aan de hand was, rechtvaardigt gelet daarop dan ook niet zonder meer de conclusie dat [eiser] zijn klachten heeft gefingeerd. Niet valt uit te sluiten dat de arts met die mededeling heeft bedoeld dat er niets meer met [eiser] aan de hand was, na toediening van de diazepam en het doen van de ademhalingsoefeningen. Denkbaar is dat [eiser] de door hem gemelde verschijnselen heeft gehad ten gevolge van een angst-/paniekaanval. Ook kan op basis van het enkele feit dat [eiser] reeds eerder met soortgelijke klachten naar het ziekenhuis is vervoerd, niet zonder meer worden geconcludeerd dat hij deze klachten op 13 juli 2024 heeft verzonnen om uit de PI te komen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] tijdens het (video)bellen naderhand niet met zijn naasten over de gezondheidsklachten heeft gesproken. Nog daargelaten dat [eiser] die stelling heeft betwist – hij heeft naar eigen zeggen zowel met zijn moeder, zijn vrouw, zijn zusje en een goede vriendin over de klachten gesproken – hoeft dat nog niet te betekenen dat hij de klachten heeft verzonnen. Om een dergelijke conclusie te kunnen trekken, zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig, maar daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.9.
De Staat heeft er tot slot nog op gewezen dat [eiser] uit een bijzonder gewelddadig crimineel milieu afkomstig is, dat hij in verband wordt gebracht met [naam 7] en [naam 6] en dat hij momenteel een gevangenisstraf van 25 jaar uitzit voor het medeplegen van een liquidatie. Uit die omstandigheden moet volgens de Staat worden afgeleid dat sprake is van serieus te nemen risico’s omtrent het mogelijke vluchtgevaar van [eiser] hetgeen ook door het OO is meegewogen. Hoewel ook ten aanzien van deze omstandigheden zonder meer geldt dat deze relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de GVM-status van [eiser] , valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom die omstandigheden plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst rechtvaardigen. Die omstandigheden waren immers reeds vermeld in de profielrapportage van het GRIP van 28 februari 2024 en kennelijk vormden die omstandigheden destijds geen aanleiding om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen.
4.10.
Gelet op al het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’. Die beslissing is onrechtmatig en dat betekent dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is. De voorzieningenrechter is er ambtshalve van op de hoogte dat het vast beleid is van de Staat om een gedetineerde in de categorie ‘hoog’ eerst af te schalen naar ‘verhoogd’ en niet direct van de lijst te verwijderen. Dit lijkt in algemene zin een redelijk beleid, maar dat neemt niet weg dat als niet aan de criteria voor plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst is voldaan, de conclusie niet anders kan zijn dan dat de gedetineerde van de lijst moet worden verwijderd. De voorzieningenrechter zal de Staat daarom veroordelen om [eiser] binnen 48 uur van de GVM-lijst te verwijderen.
4.11.
De Staat is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 90,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.375,--
4.12.
Ter nadere toelichting op voormelde begroting wordt overwogen dat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de Staat veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en vergoeding van het salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Ten slotte vallen onder de proceskosten ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel. In geval van betekening van het vonnis wordt een extra bedrag aan salaris toegekend. De explootkosten van de betekening van het vonnis komen in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Staat om [eiser] binnen 48 uur van de GVM-lijst te verwijderen;
5.2.
veroordeelt de Staat in de proceskosten van € 1.375,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Staat niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Staat € 92,00 extra betalen;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
fjs